en broeit dus hier le' lande. 'Zi£ Overwintert in, I^o.gfd^frika'-en in ’t"Zui(fen en
Zuid-Qosten; Van’ Europa.- Éveir als hij' de piooste Vffcci;, die ftier hroeij
geval is,, kohaen Hè-.-ma nietjes* eenige dagen vroeger dan de wijIjVs. lijiVhpkym-
bieden^ weiipg yer§é.hij:-aan;^-$llg.ea* zijn.;<te*kleuren \im**hyi wijfje over ’t a S j
' meen fletser,
' Korf na hutpe aankom^ Sparen zij en hegmrien den ne-thóu\v,3iÈaai aan het
wijfj» het voOrnaam-te dejl heelK^aai wvaaifoe dë^giiwsinffeu dooi hiV mannetje
Worden aangébragt Dez(‘s'droii\V*>to(fen®rofden,uiL d|Tdnmid(Ii llyke nabij Ik ul_ op-
gezoihï toièbe-Laari uit laiue, dunni} graf1,-tengel-«, drabgè,^dunüe i^a^almi n,
kortom uit langéb' diinne-plantaar diqe \wHlntng-i len $$oi'‘ lièl mnni'mujgjr'vvjnidt
-wël^ëeii * i li i|i n\\"l -nm .,1 |> i.ii di rib i ii _iliimkl, maai ïn^vel'e-iir^lbrt. vvoidV
(ïitKriièr aaègetrpffën/■ Men/-vindt (JeJ'nesfengriïï\eslab'lang1n o I ka n N hl. onder, de-
^ ’t^tèk'cmdedakken van Wilcen I 1/ n n dm i nlijl mbij I n^omi^Oiet/iji
^ s-rh en de la'k^eV^^vï^^o^^^'kbn -hel «ra-, aan' ‘-tongèlX -ÓP a , 6 a ^ ^ ^teii ^ g
vastgehecht In tuinen vindt ui ^ liiinin frfi -I u v I m in h t i m i mi.
-rozen, -om« mok Ju<-( hcnfpe^ligl met klimop.*ibfe/roeidi p&L/'Pbh^öt'-'inirren -
^ -De^djyèeitBl'l^^ te ^ ^M ifei tot Jiihj’ in vv^K^tfi^eCl^f^dej^nyblvtvvdpmaal
broeit. Elk larèrïsfi hé-^Vattj^^’qiilT^I^’uit tvft'r ot vi|l het tw d li i |* ,Jhi i
dikwijls “uit niet meei dan dite^ejjitEen'^eze^bhi n Veem^aWljlg^p'lafhlig vvitt'e#
hot S^Hehbv- van^m-itók-leine donkere streepjes, en aan het
stompcWeiirde-vam digt op dkaridei >tiaml£v\lekj( s vooi zu n? vv,a<u ilooi.fct. £ al-Avvïue*
-*t eenfbrjeeftl ring yah v kokjes "op »/igthaarj- .
vijfje.-bröêit teiwqLhet mannetje ilikwiils>ifltT-fbt f P w p B f i ^ i
^'è^cMSjriö'eti^^dSp.;.- Daaraan is ^iet jdan pjk^jnï-- iluen vw^tóet te, -< hiqvëtif
dat d(* Koekoek (Cvfu/us’ eaftopw) -zijn ei bij vodrkeui, in^tbeH.ni(^Lyta^^ i e zê^
yo'gfefeöbrti'bréngt; ' want; ware hef/ manneIjcy„èeni.dfrtiivv er vv-nebterInpet/SifjjpÉw
wxjÊj’tèbii dij'ds voogden Roêkoëk gewaarschuwd kunnen Wonden* Deiedtii, waai om
de f'öfasmusscBen ^zich -Zoo |?èï;J,wan<~ hunfië^roeijende v\ ijtjc,-», v^L'Aijdffe-n.,^i'3s
vya'arichijnlijk iif- de-; wijze' Van Weedsdföèeken en in itiaaHmfc. i a'rii v.oe‘d-i-lil-ael v e.
jfélëgènV > Zij voeden--zich. namelijk -hij vooriéur rflèt zachtérupsjS^Éh’Otózakelijk
mefra^e^feweike Vzich/in de fbl^dett51V&^f§ndn:etéls''J>y;mis’'ehuilen ■ /m-./. n i mi'iPji-
MaftrjfilleÊs)/ Daar: nu de brandnetel* -ge^oonlijk ’-niet gdijhmatip? lang- dW’lmol-
kanten, maar-op^V^ëhilj^dey'van elkaiideó'-vrcvvijdeide plaatsen‘voorkomen, en«
ïdde rups^bl^l^njifegel^uslficifts^ddórnlev'ënir waar ^leröSesmde plante®^'menigte
groeijen, ll§|ö/ïaêt - het, zich zeer wel verklaren, dat de Grasmusch van de eene
plaats naar-de andere trekt, om het lievelingsvoedsel voor zich en voor zijne
„\\ed/i helft' oji^'m^'po'reri
Ook dé jonge Grasmuschjes worden met -datzelfde voedsel grootgebragt,
maar daarvoor- zorgen\ beide ouden; anders zou het, om genoemde reden, wel
honger omkwam.
De zang van het mannetje is kort ën bestaat -uit eenige heldere, schielijk en
meestal regelmatig * herhaalde toonen Dikwijls, zit < hij boven in de wilgen- of
elzenboomen, vliegt al zingende ev en op eens en valt dan
plotseling op zijne zoo even verlaten plaats terug. Zijn gewoon geroep heeft iets
zeer kennelijks en bestaat uit het gedurig en schielijk herhalen der syllaben:
„chèch . chèch”. Daar hij bij dit zachte geroep stëeds in beweging is, kan men
- het nu eenVyan^zeer nabij, dan weder
Vankf«iè'V^v;ërFc' al ip j naai -gelang van de Vigting, waarin de-Vogel den kop of
[W p H W m ^ SM ^ Év endt ’
andere vogelsoorten^
aan, maar mee-lal alleen Qpi^d'i ^fon^Vvvorilen^pouh^ aan hun lot overgelaten,
ui v leq ifj ii /i h vjaiij'élk’iii I i I nweL zij^M^eenszms;stille of de eenzaamheid
zoekende jvogejs, .want, --ofsehQon 5m'ë^;ze^ew°oülijjk^alleen aantreft, vindt
^ ^ S V tS f altijd ili fj^lfce stfSfeén’^ ^ ^ h ra k door andere zangers hezocht worden.
l.i, ii f) V i M/ftil , Iim_11111-• li i / " in ''i i'l[i' "), 'montana) leeft,'wordt ook
-gewoonlijk de Grasmusch aangetroffen ln bosschen vindt men haar bijna nooit,
dan ;i11 ‘flaarëhfcbgém'ziiri. er «*wèïmfii booipgaarden en- hoerih
een /(^Mè®J)lijf; gekozen heeft. •
kan? m'ep mot/7gVvvcêKtv brood, rupsje,- -en miereneijeren groot-
liïèngen, 'fêmr”' gVv^nni'ih1?'z ij zich /in g o e d aan.-dït kunstmatig voeder; zij worden
H ^ ^ 'a i i g e n - ( >baf>‘4^^ulitk''V(>n'ki$tj^i 'hu^tóf kopveêreli; even als een kuifje,
*bp,^Wanneet* men ^uï^^elv meelvvorm geeft - De ouden sterven meestal spoedig,
^ah-necr ruen' i/e^èvangen- houdt; ook:Vande jongen gaan er/vooral tegen den
Ipfek-'bi i uitijd, VcT^^-viiloM'n .<