DE GrROENLINGr.
F R p E U 6HL0RIS.
Fi$ije .Gfrpeiïlirig ggg&'h' unkaüiün( <\qgel , die, dbor zijn eenigzins/fcrachtigen
sneuvel ,■ntpt ’de Rikbekken .^(iGoscofiB^awstes^'MvmgaPb; Hij stjdat; wat ,vorm betreft,
t'ju^PAljien liet: Sijsje jfgMdên’ Ippjlvihk ib^^^wordt^door1 sommige natuurkundigen
.dspjpn mtnw^ellacbl'l'f (‘ihloftup/za )f'bN<ïho,m\ (k :v
Het ij^eenï U( kxo’gpK dik opskyah ïji’].)jil!;^t>iNoveiïiber bezoékt In het najaar
^trekken er velen over, die Noordelijker gebroeid hebben, en van„dezëü blijven er
dikwijls* o^wim^èn/s^H^ftle * hifrr - te lande^brpeij t n do^rdcplnigen^rkomen dé
manriit|{|(-{.ip|njgèj’''.dagen \ïph{3epi dan ‘jln 'Vaj|j|§. Kort Wmhunnefajfajqamst paren
zij Mën^fnqkeb'j'eep yeei^dniif-djia ne^kop^aJdCkèn'pdngM'taP|e4 linde- of hooge.
*\il£^bobiu( h^^jj^wmlljl? jjh£t bat m sT dut bij jd^n^Piun- ~en mee'stak boven
den Êöjom; Mêtt dm jntftbpnw houdt, z lcK fr^ p ra ftti^w ijf^ ^ ^ g » ' terwijl
Jrt'l^rif^etjp|® mammalen aanbrengt, 'f|j®%uit ifjlébalcnen-, ^pjteltjes^érdorde
bladèr?ii',i;aJI.ex;|idpdp'koisltnO''5'Pn enz,* bestaan en"ndejydns,ëpS§üspinsels of andere
jJrÖada.obtjge’'Zjelfstandighed'en kaanagei’eêbt, ‘wdbden. ’Yop^iagxtpjk 'bezigen, zij daar-
too^Adfenji welke in tuinen o'i^haltip wtmiugen te<\iuden zijiÊfzï)'0|la^;nien dikwijls
^i'nfljns^Ciü'dteuw;} dunne^J)j?dje^nn^ stnkje&^apjer in hunne nesten aabtreft.
BÉns zag ik eed Groenling bezig mek een oütrJdppen bt^tajandèn,- zoogeüaamden
yp^elyersöhril^érvst&k^kMrekkèbpdnftéldi ik later zijn rissÊ’pntde'kte, 'bevond ik
(jpt.die t, bijna, ge|ieël juifc zulkeC llpjen^ was^emaakt „ Ook gebruiken zij dikwijls
fpêren en kpefaaar cvöpp; bet binnenwerk.
, ;De eijeren, jwaafvan-'-er ivter^a^éb^in een driMoefeel .gevonden worden, zijn,
in Verhouding töt den, ‘Vogelv klein; ^zij zijn lilasklenfig 'wit en- onregelmatig met
groobe en&lieiire, licht e‘n jonker rosse vlekjes bedekt#
H | jongen worden in ded-%ïjen^0aat piet zaden en jong groep, zoo als blad