Onze'Pa trijs leeft gepaard en -vlifegt^vi'ii'n v-n na drn broeitijd m troepen Hj|
wordt hief ie landé ook 'broetfende, noc meei‘óp; den najaaistnk ajiuetroffen.
De »Haart' qndersphéidt zijn w i]Ije gMi?;flen), doorflme^ïlotfkn-;
biuine vlek op de jbatst, ,vQei ^o ^euge hebben benbn lfdmjd^imj
doch zijn, vooral de-Hanen, des zemefs- letsr fragijei til luldetdei^gf jilryid
De jongen Ju lp.-n Iiiimiu kleuren i^dvbinnenjpet j^ar,’ (■n^j^dtifimi.S. ^lel^|
ysHaij de jonge, iuannct|f Cierds> ïn lietzellVfe'’najaar <>j> [■1 /o mijy y'ji■ üjï n'/ijn1;;
wanfieer zij in dtöjsliejlst iï;oj[ls lnmn("'kleuiVnïlhebbeii, naglans"kb iner dan de
: ouden,: t
Dë,paartijd*.Sér Patrijzen duur-t-ih ona-land van Manl l l \|iil Er li 11 u
dikwijls hevign-ge vechten onder de Hanen .plaats, te meer daar hun aantal steeds1
dat der Hennen overtreft. Dm dezelfde réden worden eok na den paartijd aog
XeeMt lianen, die *t1&ds\btoeijonde Hennen l è h l ^ i d |^ hftnne oflgóiÉtaèdi ge-’
bleven geslaehtsgenooten aangevallen; ook worden dikwijls gepaarde en bmuijrnde
Hennen;j(»ermÊ.esterd,' wanneer haar echtgenoot afwezig k.--¥aBda»v«aark ^ ^ l^ k .
de meening, dat dePatrijzen in polygamie ieve-n. Men teeft eëhter waargenomen,
dafcigepaarde, ï^trijaea dikw^ls z«M* lang b i j t o t een ^«o beiden
sterft.
’ ; p ^ rh ig e n l^ hroeiplaatsen dezer vogels zijn zanderige head^vlakien ea heft*
vöaehtige wtaden Zuiden van Frankrijk. Kj m s broeit zjj aüeen in de dwe-
gere streken. In.Schotland vindt men vele broejjepde Patrrjaen a p d e bergen en
in de.roggevelden. In die lawden, waar zij menigvuldig veerttelefr, ■ sijsr h etesk
meestal standvogels, terwijl- de onzen in het najaar ronddpleo en zuidelijk tot
Frankrijk trekken.
De broeitijd daurt van Mei tot Junij; bet .wjjü'e; legt ongeveer twaalf grijs&cb-
tige- "eijêren in ;eën 'kunsteloos neet, dat in eëne of andere holte ia den grond
wdilhi ^ai^oihïiigt'_gft «it ^aohalm^ b^teat. In twintig, é twee en twintig,dagen
broeit-derHen de eijeren uit,
Pe jOBgen zija in hun danskleed fraai geelbraia met donkere streepjes over den
zï lóó^b reeds denzeftde« dag, waarop zij nit het ei I# voorschijn m$n gefeomea,
en verschuilen zich bij naderend gebaar onder de vleugelen der moeder,; Even als 4e
meeste j page sfegels, die spoedig ia ban eigen •onderhoud vóórzie», loepen de jonge
Patejsjes steeds^in de nabijheid der «Pndoa, «|ópr wie hi*n het; voedsel, wanneer
zij-; het voerbijtoopen, wordt aangewezen. Het is een zeer aardig gorigt, zulk
een aantal; kuikens te zien loopen; zij pikken uit éigen beweging kleine insecten
vp^^ailViiï.jvan 'lion^gVfmd',-''ontnemen; elkander eene voor hen té groote rups,
B B B 7ll B B B \ooiüoopen; zonder ze te kunnen inslikken of aan
stukken"1 takken. Op he^midden, van den dag zoeken zij de schaduw, kruipen
0t °P den rug hunner moeder; zij blijven in
niet door deze óf. gene omstandigheid
£.vag S m f tS l heulen worden
Zijn ;de Patrijzen^^ y M et óm daarom als wild zéér gezocht.
Men vindt ze dan overal in moeslanden en op afgemaaid'e grasvelden, in ,ü*oe-
pen* v an ’ ƒw a.d’f 'S f | ^fitk^Mcn aiaaijt’ ze meteen staanden hond en
'sfehielt/V in op dun giond /omzijn zij moeijelijk te ontdekken,
M )(,I(llt » dm- dar aarde overeenkomt. Bij
zich' te
MiJu'iaen toldil hip in liimin mbijluid g< komen tis„>ajÈs wanneer zij eensklaps
op,\ln afn-fXiiibili'(r em mppsöh,' dan ^rulCké^zij zich legenden grond, tusscheh
,,f-?frg'f'\h o u t e n :vcr>ergen;|^#rdaaTvzóó volkomen, dat men,
zender- he® op^te^jneirkeu, vooibijuj.it Ms'nie^è’öhter hun schuilhoek ontdekt of
<^p?nbi| komt \lfr,Mi /ijja p c jtik jjfl? 1 nhdah n ^wdbnlijk eurige honderden pas-
hin iu < i Oyb m, lu^vo,oipai kani^|hlPatrijzeh,.„vooral -Hanen, jagen,
'dpjli>;-d ui /ijus zij^i&l mind.T xóp^n^juhkólijk dan in dép-herfst. De vlugt dezer
(l°QhaiJ| ipzijifVlioaon^M koutoivléugêlslagen meestal, in eene
IK,-te lijn, /(liltn hoo_>fr d in / ( -iiJ.,^ol*tdpn -(bni nooil \order dan eenige honder-
-thn p»i1'i;yji fifz('\ódrfl inea auS ^ g ^vlak^ »hen gewgonlijk in het gezigt kan hou-
/ij o o i hooiuifm JiWnvlnadn* dan strijken zij er zelden hooger over
h u n , (lan/n.uódi'l i^, pu iikrii dikwijlsi&| takken.
[Mj^ADnen joj^ p \ooiwprpm miglig kan vhirdeji en ze met broodkruimels,
mierem ijertn en zo bh /ad'eh? dis h.un’gorl \ordl,- kunnen zij zeer goed tam
gehondpn wdfden. Men kuiió^kyhj patrijzBnc*,èijeren door Krielkippen'doen uitbroeijen.
f 1. M1^ wmdpii (likwij^^^^^feó^aangetroffen,-éÜ: isabelkleurige, geheel of ge-
dheltelijk witte, Xmndr \ooiwpijun met e&në grijsaohlige tint'en witten halsring,
Qf. bruine met1 één vyittën ring ,Hwelke laatsten echter zeldzamer zijn dan de witte
of labellen' -