soort e n . noemen ze T. merid/ionaUs. Nu -vindt men ook .'wiel in ^Nederland zulke
donkere voorwerpen, doch~déze‘ zijiLouÓe'no,annetje's|Jii
Het yerschil tusschen de seksen beslaat '“dd£rin^1dat3Tael!iswijfi.e, iets klein er“en
meer eentoonig van -klèüivjïs-, -dan ‘Ket mamïëtjo,-téi\\i]l bij baar de witte streep
boven het oog minder. duidelijk ïSjTDe ,jorjigen,''''VCTsëhillen', fhjj ’t ggrla.lcn van hel
nest,, van de ouden,^j[lëei£fdoJor hutfne: gelijke' bruine, kleur.
• De SluipertjesXbr-oeljen-twéémaalnaüiédiik:jjte-M:ei en tegen het èin'de van Junij
of hfet begin vafrvJulij. H e t , ijuyêrlïoudmgf'to,t den vogel, buitengewoon
groot. De" -oude paren" houwen grootere nesten^ah de vooi hef eei^t broeijende
-pareu; - sommige nesten overtreffen hnflmvang' iel|s dat.^tan dè^Zwa'Fte fjijsfpG-'-
Men vindt ze ‘op knotwilgen, op de. uitstekende fwdrtels van hoornen, vooral ykm
eföen, die langs den waterkant staan, in ruime boomhalS|.oo,Iïlte^ïiiéÈ takkëh:’, en
soms ook -onder oude bieten daken. Als bouwstoffen vo^rJi'èf;nest>'bezigen dézê vogeltjes
dunne-worteltjes, mos, kleine dO'ode blaadjes,, allerhande plantaandigip« vezels,
ein voor het-binnenwerk paardenhaar,' schapenwol en m > k-\ n u ilT v' Ik<
bouwstoffen zij bijna altoos in de onmiMellijké- nabijheid van;-hêtéiibkt-vinden, terwijl
zij de buitenzijde zoodanig met zachtgroen mosB^leedfen,S^li!ldiét geliéel'over^t
eenkomt spet de plaats, waarop het -4s vaétgehecht-, .eh dan ook' rnoèijelrjk'Ae vinden
is. 'Zij' ’maken ook dikwijls zoogenaamde speólnestert,. of liever, benavy^n- op
;verschillen!de plaatsen half yoltooidè- nesten,' en'.bro%ij®Jrnaar -t schijnt, in d a t
nest, bètwelk kun hef vpflfgst voorkomt:
Elk broeisel bevat zes -a negen, hef tweedb^el^en meer d m / inn < ij< i ■ n
welke wit van k l e u r - me t eenige rosse vlekjes^aa® de etompè ®ij^^Hel wijfje
is «ene trouwe broeister; zij verlaat haar kroost niet dan in de uiterstenooSzakêlijkbeid,
en wordt ...op het nést 4oor -het mannetje gevoêrd, welke 'bijzonderheid sommigen
tof het vermoeden heeft geleid, dat ook het mannetje broeijehnzou-. Dit i--echter'!
het geval niet, en wanneer men het-mannetje in hef nest ziet gaan, kan men
er zeker van zijn.-idat hij daar allee® komt om zijn wijfje of zijne jongen ito voêren.
De kjongen worden door beide ouden met insecten gevoêrd, en zijn spoedig
v^lwas^n.; snj,‘Mijvefl' gedurendejde eerste dagen, nadat zij het ne^t *Yérlaten’hebben,
laag bij den grond', en komen géwoonlijk do\eet&te'Woêk niét in-dé boomen.
Het ouderpaar 'houdt dan nog een wakend oog op de uit gevlogen jongen,? doch laat
Jton voor hnn wgem onderhoud zórgen, én tegen den tijd, dat het twéèdê broeisel
begint, whrdèhWij geheel aan hun lót ©véi^lafen;.m^.iig. jóngen'Van dit tweede
broeisel gaat het, meestal op gelijke wijze als met die van het eerste; soms echter
y i n t o t r o l den winter in dezelfde sjtreek als de ouden.
É&Ifên- K^nfgélmj^jsghii pMe--vogels' zeer ontwikkeld. De zang van het mannetje
Hf BuIjfngPvioon zingt zopweDfs winters als ’s zomers, begint met
houdt soms plotseling op,
^Mjnt^yn1" >u.d<i op;?nieuw, -en woekeit als-ware ’t mef zijn stemvermogen. Dik-
’wijl', BpM p ^ |ê n ■paaftijd-^hbort,'- men twijÉmannetjespzoo lang achtereen tegen
p. 1 k form en geen geluid meer kunnen
^^^g'-zulk l^«7dngwedstrijd -'duurt- mècsffl^ebnige nren, en wanneer de. mede-
diii-* lafr i'? | 11 duViiii V. ii -f rim j v i ilvMiul strijd dagen achtereen
herhaald <'fT^ » g ^ éon*oe^ê1^ Mhkg,d]iiid'-heèft ^ ^ "-eigenaardigs en gelijkt naar
er k.
'v#'Het zijn-'Vtu lamnii svogtltjoOls^otalïn» winters,‘komen zij digt bij de wo-
niiigen.' Mon ^’an^t’Tn^gcinakkgJijkvóp de lijmstokken^met don Uil, en in het najaar,
nis zii trekkende’., vogels rondzWerven, worden zij ook wel
mc l den* inf e /i nkmpvgev angen
In g< Vifngenschap kaïirinm fré^ooijhl; als ‘zii ’s wjntêrs gevangen zijn, zeer
goid me t ‘meelwoi men en kun--tinatig|vocuèi!j in ’tjleyen houden. De kooijen, waarin
men /é’-houdl., irioeleh^óofauvan naauwe traliën voorzien zijn, daar zij anders,
^sJiiiperlji^j^^naaipMÓn/d^Ü, alligt. «ouden- ontsnappen.