veelal iri duinstreken. Alle Leeuwerikken , loopen,--maar kunnen o^Ë ^evëo^gdèS
(gelijk de muschachtige .vogeMYrspringen; 'de^raee^ten^ïingén-onder hel vliegen
De (xewone 'Leeuwerik is^ in 'geheéË1 .'li;ip'Qpae_zeerr;aligèrneen,-.leeft \pQralj:"op
weilanden, en is-bij {ons een zwerfvogel, lii] zoir eejf>fdnd\of 1 inM Niimi-n
worden, zóo niet len ig en/ in hét ftajaaiS Zufdelijker^èc^trokkenwintevs
wanneer dé koude Béin noodzaakt meer nabij de stéden» ens'woningen' teJ kómen',*
wordt de'Leeuwerik dan ook. hief Hïpef nog.WatP'gebamen, dan‘godurendeméï* wa*rme'
jaargetijde, als.wanneer hij zich uitsluiteira'in dé weilanden of in d< diuncii bei
vindt,, waar^memhëïn echter zcLdhn te zien krijgt, daai lift mannetje ziJi'lifee'^Cal'-
zingende in dl „lucht verheft,tëxwijl hel wijfje broe,iiendeJ&r.ëiM M l^ ^ ^ ^
Het öhaerscbeid van en jaaigclijdf hijrut hij dez§, vo-gds vinnig
vêrSchif in kleur te* weeg*jjfet-is^dn ook ^ooL-den, lotiellnfhebber nuvMal
moeijeltjk, "de geslachten te herkennen, te méér daar zoowel bij de mannetjes ralk
bij dé wijfjes'dikwijls aanmerkelijk verschil in grootte bestaat, ölsfiioonjüë tinten
niet. zeer uiteenloopen, . worden .er-toeh-licht en dunkp.geklemde mannetjes en
wijfjes' 'aanggtroffen, welk 'vórscKil ^gjiöetendeëls aan de sop^t'van jvo.edéel-js tpe
te schrijven. .
Het onderscheid der feeksen bestaak-éusi eigenlijk meer- in do omcuschappen
en den vorm de^ vogels, dan in d é kleuren zijner v|ugpeh. Men herkentfjhgtjnan-
netje slechts in sommfge^evallen aan zijn gevederte/-^ ij n ]it n ,i
borst met korte, breede, donkerbruine strepen, ros-jc zijdon lhlk kleur - aan
de’ buitenvlag der kleine vleugelpennen hebben, zijn^zéker- mannetjesi'jxpaaË sommige
mannetjes zijn ook bleëker óp dé borst en hebben d^trover lang^zwartachfige
sieéepjéév -wóodat men-ze dikwijls voor wijfje^".apia aaq*iéji)--3E^e^iïgelhandelaar*
zoeken, doek ^vergeefs, bij de'mannetjes; a(s herkénningsteeke^epnè' gekromde
onderdekveêr van den staart, en sommigen -beweren,, datpde^e werkelijk uevöiidon
wordt; ik heb echter nooit zulk eene veêr bij bet ,mannetjV-aangetroffehs x
Wil men echter zeker zijn van het geslacht des vogels, daa-~3Jönt memeenige
voorwerpen bij elkander te brengen, opr het ' volgende te letten, en té.'vergelijken.
De mannetjes, meestal iets grooter eb rosser gekleurd dan de wijfjes, rigten onophoudelijk
de kuif op, loopen met den kop in den dék. én .slaan dikwijt&m^
vleugels. Zij stappen bedaarder ep trotse her, en zien er stoutmoediger uit, dan het
wijfje, dat minder de kuif opzei, zelden met da vleugels slaat, meer onrustig is,
eu over het geheel eeue zachtere uitdrukking ia bet kleinere oog heeft, Aangaande
den vorm kan men met zekerheid bepalen, dat zeer groole voorwerpen tot de
mannelijke sekse belmoren. VoorLs hebbeu deze meestal een veel zwaarder bek,
steviger poöten en deh achterteen langer. De kleinere mannetjes moet men aan
hunne kleuren herkennen, even als de jongeren, waarvan de wijfjes donkerder
op de bovendeelen en bleeker aan de onderdeelen zijn; de zeer jonge voorwerpen
dragen nagenoeg hetzelfde kleed als de ouden, ofschoon zij op de bovendeelen
Kfifïy'ftlidonlyfie lilhWgezoomdei vBêren'yoofzien zijn.
De Leeuwerikken broeijen ' reeds vroeg in het vooijaar, steeds op den grond,
en meestal in hooi- of weilanden. Het kunstelooze nest bestaat uit de worteltjes
van grasplanten,. die in eene kleine, holte in den grond worden- gebragt. De nest-
bouw valt dezen vogel trouwens zeer ligt: de materialen daarvoor zijn in ruime
mate aanwezig, zoodat in slechts weinige uren hét nest geheel in orde gebragt is.
Het wijfje broeit hare vier a vijf graauwe, over het geheel gespikkelde eijeren in.
veertien a vijftien dagen uit. De jongen worden door beide ouden met zachte
laden ftm^weèldÉ lp a » on g'cvo,grd,é%n groéijen,»spoedig op-..»
Aangaande de broeijing en al heLgeen met de opvoeding der jongen in verband
staat, is bij -den Leeuwerik zeer veel eigenaardigs op te merken. Als er
namelijk in een weiland een broeijend wijfje verborgen zit, houdt het mannetje de
wacht, ten einde het veê;s|ujs dit- te digt bij het nest mogt komen, te verjagen.
Het wijfje, eimé ;zeer trouwe bröeister, blijft rustig zitten; want zij vertrouwt op
haar echtgenoot, die in geval van noodffflt grazende vee voor de pogen blijft
fladderen, ja zelfs tegen den kop vliegt, totdat de geplaagde vijand eindelijk dé
wijk neemt Naderen ralten, wezels, roofvogels of andere vijanden het nest, dan
. vliegt hij. dezen te gernóet en laat zich door hen vervolgen, ten einde den vijand
zoo ver mogelijk van het nest te verwijderen. Ook laat hij zich steeds op eenige
lallen afstands* vamËèWnéfet neder,! èn- keert- vervolgens, somtijds langs groote omwe-
gen, naar:het broeijeiide wijfje terug. Het wijfje ziet bij het opvliegen ’t allereerst
naauwkèurig fond, of er ook...eénig gevaar in de nabijheid is, in welk geval zij
zeer ver wègvliegt en -vervolgens, een fiksch eind loopende, tot haar kroost terugkeert,
terwijl het mannetje van zijn kant zorgt, - den. vijand zoo veel mogelijk te
misleiden.
Is het nest* met eijeren door den.mensch ontdekt, dan slepen beide - ouden
het naar eene andere plaats, somtijds veertig schreden verder; en zijn er jongen
bij, die nog niet kunnen loopen-, dan trekken zij deze aan de vleugels vooruit;