DE SÖNPAKEIL .
FRIXGILLA CIRIS.
’"AÖBidêr < ben>' naam.|^jap:^i?eil’'’JofL,;Saiiapareir’ kennen wij een vogel, die in
Nóord-Amerika ^ h u i s , belioort. en dikwijls hijjbfsiiaks kamervogel wordt aange-
troffèn. i Er «bestaat An§r ïdfizen vogp^bt'jpbgfjtöft geen Hollandsche naam; in zijn
Aadeida.nd-^oi^t bij Pape, Tamger, en soAfiNonpareil genoehid, welke laatste
naam yqn zijn iraai geveïèrte' i£ afgeleid. Hij komt- in vorm het meest de MflA"
sfchen g®ossef)^nbbij ,ên, maakt mpt nog ^eènige^andere, soorten het ondergeslacht
Cyamspiza u itv in zijHf^Sdéïlèïö^ wordt hij, oüi zijne -ffaaije kleuren, veel in
kooijen'--gehouden. Hij is' aldaar: eemAfekvogel, die vs winters tot het Zuiden van
Canada, soms ook fait;Mexico trekt.
Het mannetje.heeft rAes^/zomens-'een,prachtkleed,jzeer verschillend van zijn
wjntertooi. 'Bijgaande'-afbeelding, is <naar een in zijn vaderland geschoten voorwerp
.vervaardigd, sQmdat- de^in, gevaügerfsehapr verkeerende voorwerpen soms aanmerkelijk
van den‘grondvorm afwijken:'In hun winterkleed hebben de mannetjes de
onderdeden hdder chromaatged, de kop donker cobalt-blaauw, rug en vleugel-
dekveêren grijsAchtiggroeh, - staart- eru.grhote- vleugelpennen groen naar. het olijfr
kleurige trekkende, lenden bek meer bruinachtig, terwijl de roode kleur der oogleden
dan geel-ïs., In hun zoiperkleed zijn' de onderdeden, de oogleden en de stuit helder
ceriseropd; :da köp, namelijk-de wangen, bovenkap en nek, donker ultramarin-
Maauw; „ife " rug en'. '§chouderveêren helder groen; ($%■ vleugelpennen der tweede
orde, aan (je buitenvlag bruin en naar het reode trekkende, aan de punt van lieverlede
.tot groen, overgaande, * én aan de-, binnenvlag, bruinzwart; de eerste rij
vléugëldelcYeêrënaén den wortel rood-,-aan de punt groenachtig; de overige don-
.kerrood; de staèrtpennen donkerbruinrood. Bij zeef^oude mannetjes worden staarten
kleine vleugelpennen soms geheel vuurrood.