gedompeld is;‘ hij in dé meeste gevallen binnen eenige nren sterft «Tan eene
flaauwte valt, waarin hij dikwijls blijft. Ook wanneer men hém Mj dag te -véél in
JSopneliebt plaatst, wordt hij ziek of treurig; daarom” hottfte men .hem In eene
donkere kooi en plaatsejdie;%QOvfeël mogelijk in de Icftkduw. Baden doét hij- zich
zelden, zoodat een waterbakje. de kooi «Yértollig ia; 'é^enwiel kan^ffien' hem nu
en dan water Voorzetten’, omdat hij soms drinkt, "Vooral dan*- wanneer hij met
raauw^Vfeeslh gevoerd, dat- Voor hem een goed' votid^É feVtmifs Uien het
fijnhakke en »er yedr-en aiöfér^h|Wge';*,waUt bij gebrek aan 'ha# ©f veëfefï kunnen
zich bij den Uil^oene^ro1Tpêiii.v©iihin, gelijk in deft natuurstaat gf^fddcdtV
‘ : Strénge^kouëe^óï stérke' .warmteijpiijnen den TJij niét - teschaden; ook kan
hij-wel eenige dagen- zonder voedsel blijven, mits men hem latrf ren ©oöYdèï
gro^tef^ra.nfsoen tdediene/.'F.WHogil lor, pootte van eone huhmiibrii of Hveeadiie
veldmuizen daag1' zijn ^beieiki ml om hun m ’t levïn te'houdt n; men houdt hem
éohfgr Veldem I#bgcr dan vtmfa iareni l i i . dat nieésten ’atérVéri reeds MnnënheT'jaar.
v Indien men den Uil bij .dë vogikvangst- vul bezigen, inoidjhij dhér-diep tijd
eenigzins -aan de gevangenschap gewénde zijn-, daar Si|. anders' te gthuwris: Jong
gevangen dydopwerperi zijn4» das/‘h ie rin het ^meest geschikt. jVadaJ hij jdtèags té
Voren geep of weinig voöd&ef 'ónt^aïtgen hééft,' sliiit men\hem in èehe dorilïeie
kooi. .(^mand-top, nagaan.' zijn.poöt, bq-ven^ej^sfelcfVij^zéeTiilecleinn- bandje
^béyè^gS-^te-hébben;, aan dit hatidje, wordt een' kopt o 11 jujrg en, als men öp du
vangst-uitgaat, aan den. ring eëft.;achjEi;a~tien 'vtö&t.l.ang'"koöij|l>yastgemaakt.
De yangst wordt dOor’d r# ^ # sd n e n _yerrigf, dr* dia ml de mand met
den Uil, de Üwfefede houdt- de lijtostpkken^gSreèd^ eïipcie derae draagt1,echo' kooi
nïet Meezen of Pimpels als lokvogel^: Men gaa^nu liiei niede,«volgeiidu \<i]ze 1e
werk. 'Zoodra men» eenigé?k||ffle-vogels 4h_ de Jboomfu outvva.uf, en dt/ègdpor de
medegeflomen.vlokvogels-.aangëfloteTi'.^ord» n, ’/et men denmand üp^fleVi -guöud' cn
Iaat den Uilf- die er - dool—het köordi aap vast^'i^gebonden, naar buitenkomen.
.Deze vliegt dan »medriar.op^oJ^’springt, zoOtveF het feördje reikt.feóö'nJit, hetgeen*
gewoonlijk vqldoëhde is- oih hem'doqfr de nabrj^zijnde'vogeltjes^ dopn 'opmerken;
zien déze’hèm echter-nog niet, - dan laat mdrihem no*g' berfs'-opvliég.ensoi'houdt- hem,
voon .d ^ lokvffgè'y die dan,Beginnen-t,e sfeh&£etéil|n.Te‘, gelijk 'Met :dèTfiiand, worden
-dbör^dêhï'tweedehi'Vogelaar de lytósftjkken ’'üéërgezet, in dier* vor ge, dat zij
buiten ’t bereik van^den Uil, maar toch Ogk^nièt>'‘VeSqtleFdeï atSan^ijieth^yvalt
Hog op-te merken, dat de stokken altijd zóó geplaatst..moeten' wot?dertf ' dat - ze in.
H’ gezigt der te vangen vogels blijven, dus niet te digt bij den boomstam; langs
?wegen|è£et twee rijén boomen;hondt men den Uil in het midden; 3taan er slechts
aant é|-ne zijde* van deii* weg boomen of heggen, dan plaatst men de stokken in
het midden, er achter,’;,en' dé ^lokvogels nabij een der stokken, buiten het
jhjbreik* van den Uil’f Ë f i ë > z i j n voldoende, en de vier k zes met vogellijm
^femeerde takjé'^ttódèteh'hoveiiaan'boomtaksgewijze of geheel horizontaal geplaatst
Swófdeu; rij’ 'nrogeh 'ëfcBt'eri',hiét dikker dan een pijpensteel en niet langer dan drie
“pa1iir,,/i]n Opdat' d< daïcDp' Loöjehdptvogel er zich niet van zou kunnen losrukk
e n , plVd£t! nfyeiMn *d<n lijmstok kleip^van ijzerdraad-gedraaide,. korte spiraal-
en 'b^Vustigt da#éah.dde dqtofa'^fs^' die-' nu alle bewegingen yan dén een-
tnidal 131( vt ndi n f\ogt 1 -volu ti, zoo^at^clêze niet meer- kan ontsnappen. Toorts moeten
-d£lijmtakjes zoo hoog slaan, 1 dat-^inèl? zonder moeite de bovenste kan bereiken.
i uweboomtakken /ijns^or lijmstokken het. best ;.:en voor de lijmtakjes hebben
diihnV'’‘fneirlóoinIaKjTk^de vooikeur. '
Hp@Sp ruimere opiaat b. |v- ’ op weiland -mèt boom en" langs dén kant, kan
lïK-h dónÉBfrfrfcfadf lete^fe^ ^ y ërde^w^het'1 land~ (Wt, op\ tien ellen afstands van
Sfé^pomen) neèi-z'elte'iu-nib dit'geval heelt men óngeyêer*tien lijmstokken noodig,
diP^nuai d .n^i<oh(lfim den ©il’ bp; z'es passen5-afstands, in een kring schaart. In
,’€lk 'gevat' moeten deYhjiïi-lo'kkeó bdöméh^vo'or^tell&n, r opdat de vogels er zich op
•s^&n i^lmizetf i iik è
' Yfegi lljjniAv ?i lii ijgtïmcEi’HuI igpineldsti'ek'fdn tëfpontijnalie opgelost en met lijnolie
w f (lei opgekuukt Lofdatlze taai vvoidt^ om te' beproeven,, of ze kleverig genoeg
‘eèn -konden steen vallen. Taai gekookte
^pla,Ütafardige o l i ë n , l y n - en heünepolie, leveren-goede vogellijm. Sommige
l||ihmschorsen, zëo al** die van den>hul't', f]]i)gestoofên eu in.water gezet, levéren
©ene planU n-lijni, die, nad it de houtvezëls in. stroomend water zijn weggéwasschen,
als^goe.dt' vé^ll^fc'tlaii di< n n iMen moet'; dé'stdkjeëf>öiet‘"te dik met lijm besmé-
«fên^ daail'/e 'er anders van luveriedc aFdfuipt of naaoP’.beneden zakt; ook moet
men (Ê^jiipuljcjs' nu-'ën dan-éen#pmke’er,én'eti.4vfef elkander draaijen pf schuiven.
h- Rij'r e g f^ B ifijs^ 'wanneer'de' takken enrhaituurlijk ook de pooten der vogels
^ ch tig zijn, blijvehzij hiefr^atfde>stpkjê> vastzitten, en heeft dus de vangst steeds
ÈSlbüfte -d:esulta%n^ Men kah^eeSter- deze’ ongelegenheid eenigermate verhelpen, door
de üjmhoitje^-overeind té -plaafsenj vVlieg^i e>alsdan vogels tegen aan, dan blijft
gewoonlijk een der? yïeü’gels 'vastklevem In de allereerste uren van den ochtend