168
Tnli. 34. 1—2. Ksmn speciel. 1. Flos mniluin cxpaimis. 2. Floris pais intns Tim. 3. Ovnriiim Terticliler scclnm,
styios et Stigma. 4. Fnictus immatujus. 5. Fructils immnlüii scciio üiiQSTmnlis. 6. Capsula deliiscens.
7. Capsulae dimidia pars iiilüs lisa. 8. Capsulae secliü transvcrealis. 9. Semen valde aucliim. 10. Scimai
tesli\ ablatä, 11. Nucleus yerlicaliter seclus,
Velgens sommigon grocit de Uncaria Gambii- wild op de cilanden londom het schieiciland Malacca.
In lioeverre dcze opgave waar zij, zal door de aldaar gevcsligde of reizende Natuuronderzoekers raoeten
bevcsligd worden. Icker is het echler, dat dcze plant vrocgcr op Sumatra, Malacca, Bbtang, enzv.
werd gekweckt; dat dcze teclt nu op Bintang en Singapoera cene aanzienlijkc uitbrciding heeft verkrcgcn
cn op ccnige plaatsen van Malacca en Sumatra nog ivordt »oortgezet. Op het laatstgcineldc ciland
is zij door mij te Siri-Lama, cen distrikt van de vijllig Kottas, op ruim 400 IV. eilen boven zce gelogen,
Tvaargcnomcn. Zij is zcer eenvoudig. De zadcn worden op cen mct zorg bcwcrkt stukjc grond gezaaid
en de jonge plantjes blijven daar, tot zij zes tot acht Nederlandsche duimen boog zijn. Dan worden zij,
ten eindc de worteltjes niet tc beschädigen, mct veel voorzigtigbeid overgeplant en gcwoonlijk op drié
VOCI afstands van elkander gezct. In den ecrsten tijd na die vcqilanting, worden dcze plantsoencn
zeer zuiver gehoudcn; latcr echter doct het onkruid aan de groeijende boompjes minder nadeel. Ougeveer
twee en bij soinmigen eerst dric jaar na de ovcrplanting, begint de planter voordecl van zijnen
arbeid te trekken, ter berciding van den Gambir. De boompjes worden dan twee-, drie- of vierraaal
's jaars van liunne bladen of ook wel van de jonge loten beroofd. Dicgenen, welke slechts Iweemaal
oogsten, beweren, dat zij daardoor hnnne aanplantingcn langer beboudcn en bijna dezelfde voordcclen
genieten als dicgenen, welke Imnne boomen mccrmalen ontbladcren. Beiden bebben de gcwoontc,
zulks tegen den regentijd te verrigten, alswanneer zij dan tevens ecn groot gedeclte der takkcn wegsnijdcn.
Dcze bladen en takken worden met water gekookt en het dus verkregen vocht vervolgeL
uilgeJampt, tot de dikte van siroop, en in honten baljes of bamboczcn kokers gegoten, ten eind'e te
Stollen. Tei-koold zijnde, wordt de verkregene stof in kleine Vierkante stukjes of in ronde schijfjes gesneden.
De Gambir van Singapoera cn Bintang komt ondcr den ccrsten vorm voor, is bruin, doch niet
geheel oplosbaar, misschien we] door de bijgevoegde Sago, welke aan denzelvcn meerderc vastheid geeft.
De Gambir van Siri-Lama is in schijfjes, bruin-geel, meer oplosbaar en ziiivcrder van smaak: eigensehappen,
welke de bewoners aan cene meerdere zorgvnldige berciding en vooral aan ccne schielijker
koking toeschrijven.
llct distrikt, waar ik dezen tak van landhonw heb waargcnomcn, heca eencn kiezelaardigen ijzcrhoudendcn
bodem, cn is nie! bijzonder gcschikt voor de aankwccking van andere gewasscn. Even zoo
raoet het met de andere streken zijn, waar de Gambir wordt aangebouwd cn hij, benevcns de ,,e].er,
de voornaamste middelen van bestaan oplevert. in vcrgelijking mct dcze laatstc aangckwecktc plant
zoude de Gambir, volgcns de ingewonnen narigten oordeciende, niet zoo veci voordecl gcvcn. Want
alsdan levert ecn stuk grond, bctwelk op Malabar 174 iV. p., cn op Pocioc I'inang, door Je Chinczcn
bcwcrkt, 580 N. p. peper opbrengl, slechts 125 iV. p. Gambir. Vcrmoedclijk zal cchter de nijverheid
der Chinczcn op Bintang en Singapoera het voortbrengsel aanzienlijk bebben vermcerderd. Op deze
laatste cilanden wordt de bcrciding in het groot gedreven, en misschien wel overdreven; onidat Irct
169
gebruik van den Gambir met de betelbladcn, kalk en tabak, eene soort van weelde is en zijne grenzen
heeft. De Gambir van Bintang wordt voor een gedeelte naar Java vervoerd en bet ovcrige brengen
iulandsclie kooplieden naar de oostelijke deelen van den Archipel, of wel wordt in jonken naar China,
enzv. gezonden. Die van Singapoera wordt in dezelfde streken afgezet, en is ook reeds naar Engcland
verzonden, ten cinde te beproeven, of hij daar, als looistof aangewend, de eikenschors, van welke
achlponden niet meer looistof bevatten, dan 6en pond Gambir, zoude kunnen vervangen. Hctschijnt
echter, dat deze proef, uithoofde der hooge regten, welke op den invoer van den Gambir geheveu worden,
bedragende dezelve twee ponden Sterlings |)cr honderd N. ponden, tot geene gunstige uilkoinst
aauleiding heeft gcgcven.
De oorsprong van dczen tak van landbouw r arscliijnlijk bij de volkplanlers worden gezocht,
die zieh van het vasteland over den Archipcl vcrspreid bebben. Zij badden in hun vadcriand eenen
boom, onder den naam Khädir, Khüdir of Khoedir (Mimosa catechu Roxb.), uit welken zij, door
koking, de Khadirasara of geest van den Kkadir vervaardigden. Dezen naam bragten zij mede, en
op de cilanden vonden zij bladen van planten in gebruik, onder den naam Katja of Kaijoe, of, naar
de Engeische spelling, Kaicha of Kaichne, welke de Indiauen Lünne Khadb-asara herinnerden.
Zij kwamcn op het dcnkbeeld, om hetgeen zij in hun vadcriand met den stam van den Khadir deden,
in bunne nieuwe woonplaats met de planten, welke de Katjoe-hhim leverden, te beproeven, en gavcn
aan het voortbrengsel den naam Khadir, die in Gambir is overgegaan. — De naam Catechu, welken
de Gambir in Europa draagt, Staat vermoedelijk in verband met het gcmelde Katja, Kafjoe, beiden
van Sanskritschen oorsprong. Ilet eerste beteekent blinken, en dus aan eene eigenscliap der bladen
ontleend; het andere duidt binden aan, naar de groeiwijze dier planten, wanneer zij aan zichzelven
zijn overgelaten.
VI . U N C A R I A DAS YOIVEURA. Kn s .
U.calycc campanulato limbo dentato, ramulis glabris, folüs oviilibiis obtuse acumiuatis supi'a giabris subtus in neriis
liii'sulis, stiputis suiwi'birulalJs.
Cablis frutescens. RVITI obtuse quadrangulares, suleati; ramuli obtuse quadrangulares, sulcati,
glabri. Fou\ opjwsita, ovalia, obtuse acuminata, basi angustata, supra glabra, subtus in nervis,
praescrtim in nervo medio hirsuta, nervis primariis distantibus, prominentibus, nervis secundariis subparallelis
vix conspicuis, 0,085 longa, 0,05 laUij petioli semitcrctes, supra plani bisulcati et glabri,
subtus rotondali et hirsuti. Stipulae intrapctiolares, suborbiculatae, utriiiquc glabrae. PEDrNcinrs
cOMUNis axillaris, parte inferiore compressus, augustatus, glaber; parte superiore subtercs, fumosopubescens.
Ikvolccrum inaequaliter quadripartituni : partes duae minores oblongae, partes majores
ovatae, aeutiusculae, glabrum. Peduwculi p±rtiai.es in receptáculo hemtsphaerico inserti, brevissimi,
ñimoso-pubesccntes. Calyx caiupanulatus, limbo obsolete quinquedentalus : denies obtusae, intus
glaber, extus pubescens. Corolla elongalo-iufundibuliformis, intus glabra, extus pubescens, limbo
quinquepartito: laciniis obovatis, obtusis. Stvmiwa quinqué, laciiiüs alternantiaj mlamebta faiiei co