J42
S C I I I M A . REirnvAnnx, BttME.
tìonloniac species. WALLICII, DE CANDOLLK, etc.
CILYX pcntasepalus, pci-sistens, aestivatione imbricata, sepalis aeciualibus. COROLLA pentapctala,
aoslivatìoiic imbricaLil, petalis inacqualibus: unum majus, caetera aotc explicalioncin calyptratim tegens.
STAHIHA Duinerosa, pluiisemliaj FILAMEKTA basi inler se et petalis aduata; ABXNERAE basi affisac, longìtudinaliter
deliisccntcs. OVARIUIH quinqueloculare; OVULA 2—4 in singulo loculo, desccndentia; stylus
quinqucsulcatus; STIGMA qiiiiiquelobum. CAPSULA lignosa, subglobosa, quinquclocularis, loculicida,
valvulis ad medium loiigitudinis dchiscentibus, circum columellam dispositis. SEraiwA 2—4, in sinu
venti-is allìxa columellae, reniformiaj TESTA in alam chartaccam pcriphciicam cxpansaj TEGMEN membranaceum.
ALBUBIEN tenue. EMBRYO subplauum, radiculà in margioem cotyledouuro inflexà, cotyledonibus
coiitiguis subplanis.
ARBORES. FOLIA alterna, coriacea. FLORES axillares, foliorum abortu racemosi.
Ilct gcslaeht Sebima, in IS20, door den licer Reinwardt voor door bem op Java gevondene gewassen
gevonnd.werdin 1825, door dcnUeer Blumc besclu^ven (Bi jdragen tot de F lor a van Neèrlandscb
I n d i e , bl. 129). Volgens deze bcscbrijviug verscbilt bet van Gordonia door den vorm van den kelk
cn door eenige kenmerken der vrucbt, «elke de vorm, de maat van openspringen der kapsels cn bet
standertje, rondora helwelk de laatsten geplaalst zijn, vertooncn. Deze kenmerken, door latore schrijvers
(de Ueeren Sprengel en Endlicher) van te i\einig belaug besebouwd zijnde, misscbien wel, omdat de
zamenstclling van eenige soorten van Gordonia hiermcde overeenkomt, hebben dit gcslaeht van Gordonia
niet afgescheiden kunnen houdcn. Ilct wordt door den Heer Endlicher ondcr hct geslacht Gordonia,
in de afdecling Lasianthus gebragt. Door bet geheel verschiilende aanzien der planten, mij met deze
verbinding niet kunncnde vei-eenigen, beb ik de voorwerpen aan een naauwkeurig onderzock onderworpen,
len einde voor den indruk, dien de vorm op mij te weeg bragt, kenmerken te vindcn,
waardoor aan denzelvcn cen wctensciiappelijke grond Wierde bijgezcE. Door dit onderzoek is bet mij
gelukt, cen van de weiiiige geslachtcn, die met den naam van den sticbter in hetstelsel bestaan, als
gcnocgzaam afwijkcnde le leeren kennen, om lietzeive, zoo als ik vertrouw, met regt, onder den vroegeren
naam Sebima tc herstellen; een' naam, die bet eigenaardige van een der bladen der bloemkroon,
dal de anderen vóór de opcning als cene huif bedekt, zeer Juist uitdrukt. Bij dit in het oogvallend
verschil van Gordonia, moelen nog eenige kenmerken, die de vrucbt en de zaden opleveren, gevoegd
worden: de vorm, namelijk, van liei standertje, dat het benedensle gedeelte bijna rolmnd en het
bovcnslc vijfdeelig, ccnigerwijzc stervormig beeft; de vorm der kicppen, welke naar benedcn cene diepe
insncde hebben, cn vooral de gedaante en de zamenstclling der zaden. Bij Gordonia zijn de zaden
langwerpig, met bei bovcnstc of hct ecne einde in een' vlcugcl cindigendcj bij Sebima hebben zij cene
nicrvormige gcdaanle, met cen vliezig, dikwcrf vrrj aanzicnlijk uitgroeiscl, dat bet geheelc zaad omringl.
De raphc omgecft bij Anaieeisebima, in baren loo|5, van den navel naar den binncnnavcl, die tcgcnovcr
elkandcr aan de beide einden van bei ligeliaam des zaads gelegen zijn, den gelieelen rüg van hclzclvej
1 4 3
daarentegen is de rapbc bij Sebima kort, loopende met cene kleine bogt, van den navel naar den binncnnavcl,
welke in bet bovenste cinde van bei zaad is. De kicm van Sebima hccft de zaadlobben met
zeer ongelijke zijden, soms zelfs alleen de naar binnengei-igle onlwikkcld, en liet M'ortcllje legen den
rand van bet benedensle der zaadlobl)en teruggebogen; die van Gordonia bcstaat uit vrij rcgelmalig
gevormde zaadlobben, en uit een wortellje, helwelk met deze in eene regle lijn ligt.
Bij Schima IVoronbae, de grondsoort van hcl geslacht, moetcn nog S. (Gordonia D. C.) Wallichii,
S. crenala benevens S. antberisosa gevoegd worden.
Schima Wallichii (Gordonia Chilaunea Hamilton, Don Flor. Ncpaulcnsis, pag. 215) gi'oeit in
het hooggelegen Nepaul, waar zij eenen naam draagt, die baar als eenen lang bloeijenden en ecnen
aangenamen geur verspreidendcn boom doet kennen. Op de eilandcn van den Archipel komen de
anderen voor: S. Noronbae op .Java, S. crenata op Borueo, en S. anlherisosa, zeer verwant aan S. Noronbae,
op Sumatra. Sebima crcnala werd door ons, op oorden weinig bovcn bet zecvlak gelegen, iu
het zuid-oostelijk gedeelte van Bomeo verzameld; de beide anderen veisieren de lioogere bergstreken
van Sumatra en Java.
Naar de lijden, waarop wij deze gewassen waargenomcn hebben, oordeclendc, bloeijcn zij bot geheele
jaar in dezelfde male. Uunne bladeren verwissclen vooral in den regentijd. De sebutblaadjes, welke
zeer klein zijn, valien zeer spoedig af. De kelk neemt na de opcning van de bloem weinig in groolte
toe; doch blijft tot aan bet afvallcn der vrucbt, onder dezelve, lerwijl bij bij Gordonia soms in groolte
toencemt cn voor de scbeiding der vrucbt van de plant dikmaals, wcgvalt. Door de zamengroeijing van
de bloembladen en de belmdraden vallen deze te zamen af. Bij de kapsels is bet opencn derzclve opmcrkelijk.
Dit gaat vergezeld van hct onLslaan eencr clwai-se spieet in de tusscbenwandcn, welke
vermoedeiijk de opcning bcvordei'l, daar hct liierdoor vrij gewordene bovengedeclte van den wand, legen
bet standertje drukkcndc, de verwijdering der kleppen ten gevolge kau hebben.
I. SCinMA C R E N A T A . Kiis.
S. foliis oblongo-ovalibiis serra to-crcna tis, columella apice Iruncatti qniiiqiiangulari, sominibus oWongo-i'ciiirormibHs.
ARBOR 10—15 meltwum; TRUTCL'S rectus, cylindrieus, basi saepc angulatus, angulis expansis iu
laminas; CORTEX subfuscus, rimatus, sat crassusj LICNITM pallide vel obscurc rubicundum, molle;
CORORA hemisphacrica, basi Iruncata, pcriphcrià sinuato-undulalA, intus nuda^ RAMI palenles, recti,
apice saepe nutautcs, lercles, rimati, fusci, glabri; RAMIILI novelli subcomprcssi vcl compressi, dense
pubescenlcs; adultiores glabrati. GEMMAE conicae, dense sericeae, foliis cquilanlibus et apicc conduplicalis
inlus sericeis. FOLIA vci-sus apicem ramuloruui conferta, alterna, oblongo-ovalia vel obovalia,
apiculata, serrato-erenata, supra glabra, subtus pubcscentia vel glabreseentia, 0,11 longa, 0,045 lata,
coriacea; PETIOLI scmileretes, glabrati, 0,02 longi. FLORES axillares, solitari! vcl foliorum aboi-tu
terminales, racemosi; PEDCKCHU subcompressi, pubescenlcs vel glabrati; BRACTEARÜM rudimcnta squami