3 8
))De Sapindaceae worden Iiicr vertogenwoordigd door de breed gekroondo, niet ncdcrhangend loof
voorziciie Irina, wier jongc bladcn door cene purper-roodc kleur van het donkere groen der ouderen
ondcrscheidcn zijn; de Malvavorm, door de kortstammige, rondkruinige Pariti» siinilia, op welke de
" r o o t e , aan de onderzijde donzige bladen, met de heerlijke goud-gele bioemeD afwisselen, en ook
door de onregelmatig, piramidaal groeijendc Pterosperma Blumeana, wier omtrek door fraaije,
sneeuw-witte, Icltevormige biocmen, of lioekige, nederhangende vrucliLen versierd zijn. Voor den
IHutenvorm trcdeu op, de Myrtus obtusissima cn M. densillora, met door eeu digt, glänzend groen
loof gevormde kroonen; de door het gebladert e aan hcm verM'antc,maardoor eigenaardige eigenscliappen
afwijkende Gluta Ruughas, wier ontwiklcelde e n ver uitschietende takken een gedeelte der rivier oversehaduwen,
en de door bladvorm aan deze, en door de aanzieniijke gele bloemcn aan den Malvavorm
h e r i n n c r e n d e , fraaije Capelliaboomen.
» T o o r de palnien treflen wij hier beerlijke vormen aan in den Pinang renda (Cyrtostacbys Bl.),
welke aan zijne, in groepen vereenigde, regt opgaande, van boven roodkleurige stammen, op gelijke
wijze ontwikkelde en gekleurde bladstelen cn een gevederd loof kenbaar is; in den Nibong
(Oncosperma Bt. of Areca tegnlaria W . J.), welke zieh onderscheidt door de gedoorode sLengen cn een
mccr hangend en donker groen geklcurd loof. Van de iot dcze familie bchoorendc, niaar door de slinger
c n d e grocii\ ijzc zoo ondcrscheidene grocp des Rol tangs, vondcn wij den, door zijne onbedekt e blocmcn
gckcnmerktcn Calamus, ook den Baemonorops, die dczelve in scheeden besloten beeft , en enkele, door
meer ontwikkeld loof en door ondcr schubjes geplaatstc bloemen gekensehctste Pleclocomia. BiJ deze
ovcrschoone gewassen bieven de varen niet achterlijk. Boor vcrscbeidenheid van grooLlc cn de verdeeling
van bet loof, wcrd het gemis der biocmen bij dezen vergoed. Het wai-en kortstammige Gymnosphacra,
met »aar boven gerigl loof, of groepsgewijze vereenigde Biplazia, met zeer verdeeldc bladvormcn, of op
den grond en tegcn de boomstammen groeijende Aspidia en Polypodia, met in kleine lobjes gesncdene
b l a d e n , of tussehcn de boomen sliügcrende Lygodia, welke, door een licht groen, cenvoudig gevederd
ioof, met andere slingerjjlanten de ruimLc tusschen de boomen, door schoone groene wanden opvulden.
B c slingergewasscn haddon zeer in het oogvallende afwisselingen. De Bissocbaela en Mar rumi a waren
uilstekend door bare talrijke, meeslal rozenkleurige, dikwerf rozenvormige bloemen; de Gynocephalum
door de grootte en den glans der b laden; de Cissus door de irosvormig vereenigde, naar druiven gelijk
e n d e , zaeht roode vrucbtcn', cn de Nepentbos door den vorm en de kleur der groepsgewijze op de
nuakte Stengen vereenigde bekers. Beze laalsten ontwikkcklen zieh hier mot cene n immer door mij gcziene
praeht. Ilare mei purpcr gevlektc, groene, bijna ronde bekers, bedektcn de worlelstoclen der palmen;
hai-e Stengen, met deze bekers, als zoo vele bonte bloemen versierd, woclden liare i-anken door de bckerstelen,
welke zieh omd e takkeu der ben omringende gewassen slingerden, cn in de boogle ondcrsleund
w e r d e n , terwijl bare niteindcn zieh in de soms 20 el liooge, talrijke kroonen der Capellia, of in de
l a g e r e , onvcrdeelde kroonen der Renda - en Nibong-palmcn verborgen."
3 9
VII. NEPEiVTHES AMPULLARIA. W.JACK.
N. pl.yllociiis pctiülalis integeiTimis, ascidiis i'adicalibus etcaulinis ampullaccis, innorcscealii pniiiculalä lusco-lomciilos!.,
peclunculis coryinbifcris.
W, Jack in Hookcr, Compauion lo ihe Botnnica! magazine, I. p. 271.
De wortel dezer soort is rol rond, boutig, donker bruin, van eene menigtc vezelige worteltjes voorzien.
llit denzelven ontspruiten ¿6n, somwijlen verscheidenc wortelstokken, welke mede talrijke fijne
worteltjes bezitlcn. Uit deze onLwikkclen zieh veelal eene boofdsteng eo enkele kleine Stengen. De jonge
Stengen zijn door de digt bij elkander geplaatstc bladscheeden gebecl bedekt; de oudcre gi'oolcndcels
n a a k t , alleen naar het cinde bebladerd. Deze laatstc zijn meeslal enkclvoudig, zecp zelden met zij-laklcen
voorzicn, rolrond, bijna glad of met enkele kleine, verspreide, stcrvormige haavtjes, boutig, donker
b r u i n en zelden dikker dan eene ganzenschacbt. De jongere Stengen, cn in bei algcmeen de pas ontwikkelde
deelen, hebben, bchalve deze stervormige, nog eene spocdig afvallende, priemvorraige baarbedekking.
De bladcn der jonge Stengen hebben den bekcr aanzienlijk, maar het phyllodium weinig
ontwikkeld. Dit laatstc omvat met den voet bijna den geheclen omvang der steng, is langwerpig,
n a a r den top toegespitst, van boven glad, van onderen digt met bruine baren bedekt. Bc bekersteel
is stomp-driekantig, met eene vlakke zijde naar boven, bruin behaard. De bekers zijn onregelmatig
eivormig, met eene kleine vlakke zijdc naar de spil gerigt , en met het rondc van dezelve afgckcerd:
d e eerstc is begrensd en van het ronde gescheiden door twec bladaardige, onregelmatig ingesnedene en
priemvormig getande kämmen. Zij hebben op eene licht of donkerder groene hoofdkleur eene raenigte
p u r p e r e n vlekken, en bij hunne eerste verschijning eene zeer digte en, bij meerdere iiilgroeijing, eene
zeer verspreide, bruine beharing. Be nerven hebben eene rigling, welke met die der vorige soorlen
overcenstemt, cn de raod der ovale opening is sterk gcribd en zoowcl naar de bui teo- als naar de binnenzijde
omgebogen. Ilarc binncnzijdc is glänzend en met kleine cirkelronde klierijcs bedekt. Het deksel
der bekers is langwerpig-ovaal, aau de beide einden Stomp, gaafrandig, van buiten met kleine, stervormige
haartjes, van binnen met kleine, rondc of ovale kliertjes, met purperen vlckjes op ccoe groene
hoofdkleur, zeer sclioou gcadcrd; 2" lang cn 5"' breed. De hiaden der op de steng verspreide bladgroepen
hebben veel overeenkomst met de recds besehrevene; echter zijn de phyllodia rceds meer uilgcgrocid,
c n hebben deze eene langwcrpige, naar de beide einden vei-smallende gedaanle. Be bekersteel en beker
verschillcn alleen door eene aanzienlijker grootte van de reeds vermelden. Het dekscl wijkt in gedaanle
a f , cn is omgekcerd eivormig of langwerpig-ovaal. De bladen, aan welke het phyllodium zieh, Icn
koste van de bekers, bccQ. u i lgcbrcid, zijn langwerpig-ovaal , naar den voet versmallend, naar den top
toegespitst of versmallend cn den bekersteel met een smal bladrandje bezoomende, van boven glad, van
onderen, vooral aan den rand en bij de middelnerf, behaard; zij hebben de lengte tot de breedte als
4 tot 1. Behalvc de sterk ontwikkelde middelnerf bezitten zij, aan wcörszijde van dezelve, twee of drie
hoofduerven, die van den voet naar den top loopen, de rigting van den rand volgcn, en dnor talrijke
dwarse äderen, die uit de middelnerf ontstaan, vcrbonden of gekruist worden. Bc bij andere bladen
bekerdragende steel eindigt hier in een rolrond, toegespitst knodsje. In de knoppen omvatlen deze
bladcn elkander, oven als bij de andere soorten, maar zij hebben bet eigenaardige, dat zij bij hutine
ontrolling en ontwikkeling cenc grijze, stervormige beharing op de binncnvlakte vcrtoonen, die kor t na