op cene inccr aan clc zo!) l)looLgcstclclc plaats gi-oeidcn. Dc jongcrc, nog oiigcopcnde bckcrs clczcr,
op oiidersclieidene plaatseu tierende gcwasson, verschilden ecnigzins ten opziglc van dc in dezelve
aanwczigc hocvcclhcid voelit. Do in dc scliaduw gcgroeidon ])cvaLlodon gecnc zoo aanzionlijkc boevcclheid,
als de anderen. Dit bragl mij up hct dcnkbceld, dal dc zonuestralcn weliigl dcze afscbciding
bcvoi'derdon. Ten eiiulo bicromtrent eenige zckorhcid te hebben, trachlte ik doze gewassen, zoo veel
bunne standplaats zulks toeliel, vergclijkend ua te gaan. Ik ledigde nu des avonds de rceds gcopende
lïekei's en sloot ccnigc met daartoe vervaardigde kleine papieren bocdjes. Mijiie procfgewasscn den volgendcn
morgen bczockcnde, vond ik in de bekers \ m allen eenig vocbt, maar bel minsto in de inet
gemclde lioedjes geslotene, bctgcen mij dus de mcerdcre boeveelheid der anderen aan de vochtigheid
van den tlauipki'ing deed tocscbrijven. Mijne bekers op nicuw geledigd en eenige weder gesloten liebbeiidc,
vond ik des avonds in de in de sebaduw geplaatste gewassen zeker geene meerdere boeveelheid
vocìit, dan des morgensj tei-w ijl de geopende, aan de zon (*) bloolgestclde, even zoogevuld waren, on de
mei boedjcs gcslotene niet minder inhielden, dan des morgens. De planten mi eenige dagen aan zicbzclve
ovcrgelalen zijnde, bleck bei mij, dal de in de zon geplaatste, door bel licht tot cene meertlere
afscbeiding gej)rikkcld «erden, daar de boeveelheid vocht van dc bcschaduwdc voorwcrpeii, die der
onbescbaduwde weinig overlrof, terwijl tocb de uitclamping ten nadeelc van de laatstc in aanmerking
behoort genomen te worden. Ik beb getraebt, aan dezc proef ccnigc meerdere zckerheid te geven door
eenige bekers met /îjn gondvlies, dat door zijden draden om de randcn dei'zelve bevestigd was, af tc
sluilen: dan ook dcze proef kon mij geene quantitative beslissing oplevcren; echter bewees zij gcnocgzaam,
dat de boeveelheid van hct des daags afgcscheiden vocht, dàt van den nacht ovcrtrof. Ik beb
A\'ijdcrs gepoogd, dcze pi'oeven met afgcsnedcn en in hct water geplaatste bladen tc hcrlialenj maar dc
ondervuiding heeâ mij ras bewczen, dat deze gewassen dan spoedig alle levcnswerking verliezen, om
slechts körten tijd cen kvvijnend aanzijn te bebouden.
Nog niel te vreden inet dcze reeds zoo merkwaardige afscbeiding, beeft inen aan het deksel der bckcrs
een afwisselend sluiten cn opencn toegekend (f), hetwelk, volgens De Candolle, door eenigen aan den
Staat van den dampki-ing, door anderen aan dc in den beker bcvatte boeveelheid vocht tocgesclireven
wordt. Dil vcrschijnsel, rccds door den Ilocr Treviranus omtrent dc N. destillatoria ontkend, is door mij
bij geene der geziene soorten waargenomcn, cn men behoeft slechts dc verandering, AA'clkc de mond van
den bcker na de opening ondcrgaat, op te merken, om hieruit a f t e leiden, dat cene nieuwe sluiting van
denzelven onmogelijk is. IleL in de bekers afgcscheiden vocht beeft cen eenigzins trochei voorkomcn,
eencn llaauwen, zoetaehtigcn smaak, cn gaat, aan zieh zelf overgclatcn, spoedig tot bcdorf over.
Eenige met bctzclve genomen qualitative proeven, hebben mij bij de verdamping eencn eigenaardigen
renk docn opmerken en als vaste overblijfsels ccn zmingzuur zout, benevens plantaardige slijmstof docn
vinden fö).
(•*) In de zon teckeiide dc Tlicrniomolcr (laar ter ]iìantse, des mi<Wags Icn 2 uro, 94® en somwijicn tot 104» F.
( t ) De Candolle, Pliysiologic végutale, p.870.
($) Jk (lurrniet bepiilcii ofdit vocili, ecn TOOi'tbren^elis, dat.dooriiitwascmirifi indeiihcker wordt vcrznmcìd, daiiwcl
of liei, doni' eciie alscheidin^' woi-dt voortgcbj'agL; voor liei laalsle sclitJiiL ilo Dvci'ccnkomst vaii Jielzolvc iiiet liei voc!i( iiil clu
stanimeli vati slingeriewassea le jileileii.
Dezc zondcrlingo voclitafschoidiag heeft de /iccr Treviranus hct ccrsl gclrachl nit cen mecr pliysiologiscb
oogpunt te doen kennen. Ilij nam ten dien cinde dc Nepcnthes destillatoria waar en deelde
dicnaangaande mede, dat de bovcnste helft van de binncnviakte gcklcurd cn met eenen bruincn dauw,
ZOO als men gewoonlijk op de vlaktc van vrueblcu cn bladen, tcr beseberming tegen vocht opmerkl,
bedekt cn dat de benedenste daarentegen blinkend is, vol kleine, klieraebtige cn gcdeeltelijk van epidermis
onüolootc bcuveltjcs. Dc Heer Treviranus boudt het voor waarsebijnlijk, dat dcze klicnnasscn hei vocht
afscheidcn, cn dat bctzclve zieh in den beker niet bovcn dc blinkende klicrrijke oppervlakte verhcft (*).
De Ilccr Brongniart hccft ons in zijnc beschrijving der Nepentbcs mede rceds op dcze kliei-en opmerkzaam
gemaakt, zonder zieh echter Jjijzonder met dcrzclver zamenstel bczig tc houdcn (f).
In eene bekroonde prijsvcrbandeling van den Heer Meycn over de afscbcidings-organen der planten (§),
heeft gcmelde sebrijvcr aan de binnenste oppervlakte van de Nepenlbes-bekers zijnc J)ijzondere opmerkzaambeid
tocgcwijd, zijne waarnemingen omtrent dc klieren der N. destillatoria jnedegedeeld cn door
afbceldingcn opgebelderd. In dit stuk Irecdt dc Heer Meycn met het gevoelen op, dal bei niet on«'aarsehijnlijk
is, dal gemclde klieren de blinkende stof afzondercn, welke de binncnviakte der bekers gcdeeltelijk
bedekt, en dat bct vocht uit dc gek«'etste plaats tussclien de opjjcrbuid en de klier te vooi-schijn
komt, even als zulks bij dc belecdiging der epidermis van andere planten geschiedt. Ter staving van
dit gevoelen vocrt bij aan, dat dcze kleine klieren in dc nog ongcopende bekei-s, van eene gracnc kleinen
zeer saprijk zijnde, gecn vocht afzondercn, en dal zulks ecrst laier, na dc schcuring van de opperbuid,
waarmede dezc klieren geheel bedekt zijn, plaats vindl.
Dczc waarnemiogen van dc Heeren Treviranus en Meycn mcdegedeeld hcbbcndc, wil ik mijne waarnemingen,
die van 1832 dagteekenen, hieromtrcnt opgeven. De wortclbladen bebben dc binncnsle
oppervlakte der bekers somwijlen gebeel mcl dezc klieren bedekt; bij de stengbladen van Nepentbcs
Dongso cn N. RalTIesiana cn, volgens de opgavc van den Heer Drongniart, ook bij de N. Madagaseariensis
(*), wordl dit mede waargcnomcn; J)ij de andere ondcrzoeble soorten beslaat dcze blinkende oppervlakte
de helft en soms zelfs cen germger gedeelle van de lengtc der buis; icrwijl hct hongcre dccl eencn
blaauwen of purper-rooden dauw bezit: deze dauw is mij voorgekomen meer vlies- dan wasaardig le zijn,
cn dus door dc afschilfcring van de epidermis gevormd te worden. Do vorm der klieren van dc onderzocbte
soorlen stemt met de door den Heer Meycn van de N. destillatoria opgcgevene struetuur overeen.
Hare onL^ikkcling, door den Heer Mcyen op de IVepcnthes destillatoria waargcnomcn, is door mij
ook bij andere soorten nagegaan. Dc biimenvlaklc van zeer jonge, pas te voorscbijn körnende bekertjes,
is op hct uilerlijk aanzien nog gebeel gelijk; iijne plaatjes van dczelve, bij slcrke vergrootmg nader
(*) Treviraniis, Zeilschr. für Pliysiolog. Iii. p, 75.
( t ) Annales des Sciences naiurellcs, I. p. 38.
($) Meycn, ücbcr die Sckretious-Orgaucn der Pfla
(*) Brongniarl, gen. werk, p, 38,
ZÜQ, )). II ll.S.\