100
gcdaan, zecr kort; de Ijevruchling bcgiiit rceds vöör de opcning van de blocm. Ilct vruehlbegmscl
verloont zieh, zcer joog zijnde, cenhokkig, mct drie of vljf moederkoekcn, die uit den omvang der
holte voorlkoincn. leder dezer moederkoeken groeit tot in hct midden van de holte, en verdeck zieh
daar in twee omgebogene beenen. In een' meer uitgegroeiden Staat van het vruchtbeginsel zijn de
orogcbogene declen van deze placentae elkander genaderd, waardoor in de holte diie tot vijf hokjes,
soms zelfs, tcn gevolge van de vcrgrcoting der vcrdeeling van de placentae, een nog grooter getal,
gcvormd worden. Door de genoemde zaaddragers loopt van den bodcm van het vruchtbcginsel af
aan, längs hct bcgin van de splitsmg, een bundcl vaten. Deze verdcelt zieh in zijnen loop en
geeft naor de eitjes takken af, welke niet zelden uit 66ne spiraal, die uit een' draad bestaat, worden
gcvormd. — De eitjes volgen de gewone ontwikkcling der eampylotropen. De kicm beginl in dezclve,
even boven de bogt, naar den eimond; bare ontwikkcling heeft kort na bare verschljning eenen ronden,
vervolgens cenen ovalen vorm en, na meerdere uitgroeijing, dien van een' cilinder.
I. ADINANDRA JACKIANA. Kiis.
A. foliis oblongo-clliplicis obluso acuminatis, gcmniis ginbris, pedunculis in pulvinis arliculatis, pctalis glabris.
Arbüscula. 5—7 metrorum; trüitcds rectus, eylindrieus, lacvis, fuscusj coroha pyramidalis, patens;
RAMI patentes, tercies, glabri, fusci; RAiari-i subterctes vel subtetragoni, glabri. Folia alterna,
snbdisticha, patentia, oblongo-elliptica, breviter obtuse acuminala, saepe cum mueronulo pubescente,
obsolete crenulata, utrinque glabra, coriacea, 0,04 lata, 0,08 longa, nervis vis eonspicuis; petioli
semi-tcretes, supra sulcati, glabri. Gemmae subteretes, elongatac, glabrae. Flores axillares, solitarcs
vcl geminati, nutantcs; pedcrcdli teretes, sursum incrassati, glabri. Caltx bibracteolatus, pentasepalus,
aestivatione imbricatà; bracteolae suboppositae, calyei approximatae, subrotuodac, ciliolatae,
glabrae, coriaceae, persistentes; sépala erecta, subrotunda, obtusissima, ciliolata, glabra, carnosoeoriacca,
0,008 longa, 0,006 lata. Corolla pentapetala, subcampanulata, aestivatione convolutà;
PETALA oblongo-ovalia, obtusa, glabra, carnosa, alba, 0,015 longa, 0,01 lata. Stamika 25, biserialia;
FiLAMEBTA luonadclpba, ad medium usque connata, subtetragona, pilosa; ahtuerae basi aíDxae, oblongae,
glabrae, biloculares, rimis longitudinalibus dehiscentes. Polles sphaerieum. Ovarium liberum,
hemispbaericum, apice attcnuatum, glabrum, uniloculare; ovula numerosa, affixa in plaeentis quinqué
ex ambitu cavitatis productis, versus apiccm bipartitis, partibus reflexis, eampylotropa. Sttlus teres,
glaber; stigma sulcatum vel quinquefidura. Bacca sicca, ovo'ideo-globosa, in stylum attenuata, glabra;—
epicarpio subcoriaceo, sarcoearpio fibroso, endocarpio subcoriaceo, — quinquelocularis placcntarum
concrcscentiä. Semina numerosa; hippocrepiformi-complicata, saepe reniformia, fusca, nitida, hilo
et cxostomio approximatis; testa crustacea, fragilis; tegmen membranaceum. Embryo in axi albuininis,
bicruris, eylindrieus; radícula et cottledones longitudine aequalcs.
Crescil in monte Galangan-Kwo: Sumatka.
107
Eenraaa! slechts lieb ik deze gcwassen gevondcn, en wel bij cenen togt over het gebergte Galangan--
Kwo (*). Zij stonden in eene groep bij elkander, rondom een graf, op den top van dit gebergte, en
waren dus vermoedelijk daar aangeplant. Dit laatste doet de dicbterlijkc denkwijze dezer bewoners eer
aan, daar zij in het gebladerte, dat eenen zeer donkeren tint bezit, het beeld van den dood of de
verduistering van het ligcbaam hebben meenen te zicn, en bij de witte, telkens vernieuwende bloemen,
aan het onstofTelijke van den begravene hebben gedacht. Onder welken naam deze plant bij de Maleijers
van Padang enzv. bekend is, wcet ik nict, doch op Benkoelen draagt zij dien van Dämon Sai'iboe,
hetwelk, naar de gewone wijze van vertolking overgebragt, duizeud-bladen zoude betcekenen. Dit
zoude echter geheel tegenstrijdig zijn, daar de boom niet naar de mcnigte van bladen, maar veeleernaar
die der bloemen kan genoemd worden. Ilet komt mij dus waarschijnlijker voor, dat de kletterende
beweging der harde bladen aanleiding tot dien naam kan gegeven hebben, in welk geval de overbrenging
van denzelven, naar ons taaleigcn, zoude moeten wezen: bladen, die kletterend bewegen.
n . ADINANDRA TRICHOCORYNA. Kits.
A. foliis ovalibus uti-inque acutiusculis, gemmis birsutiusculis, pcduiiculis in palviiiis arliculatis, j)ütalis glabris.
Arbüsccla; rami ereeti, versus apicem incurvati, subflexuosi, teretes, glabri, fusci; ramuli suI>-
comprcssi, glabri, novelli hirsutiusculi. Gemmae oblongae, compressae, saepe faleatae, acutae, ubique
vel in margine hirsutiusculac. Folia alterna, erecto-patentia, ovalia, basi angustata, apice subemarginata
acutiuscula, obsoleto rotundato-erenulata, utrinque glabra — novella subtus, praesertim in nervo
medio hirsutiuscula —, coriacea, 0,07 longa, 0,035 lata, supra laete olivacea, subtus ilavo-virentia,
ncrvis patentibus; petioli subterctes, supra sulcati, glabri, 0,005 longi. Flores axillares, solitarii:
pEDüHCOLi in pulvinis inserti, reilexi vel cernui, subteretes, sursum incrassati, glabri; bracteolae
suboppositae, subacquales, rotundatae, ciliolatac, extus saepe carinatac, pubescentes, intus glabrae.
Calyx pentasepalus aestivatione imbricatà; sépala basi connata, corollà apertà erecta, corollà delapsà
conniventia, demum patentia, inaequalia, obovato-rotundata vel subrotundata, obtusa, glabra, ciliolala,
medio carnosa, margine membranacea. Corolla pentapetala, campanulata, aestivatione convolutà;
PETALA obovata, obtusa, glabra, alba, margine membranacea. Stamika numerosa; filamekta polyadelpba,
iotrorse glabra, estrorse hirsuta; antuerae 4—5 seriales, basi afllxae, oblongo-lineares, connectivo
producto mucronatae, extus dense hirsutae, biloculares, rimis longitudinalibus dehiscentes.
Ovarium liberum hemispbaericum, in stylum attenuatum, glabrum, spurio-quiiiqueloculare; ovula numerosa,
placcnlis ex are loculi productis affisa. Stvlus cjlìndricus, sursum paulum allenualus; stigmi
obtusum, subsulcatum. Bicoi sicca, calyce sulTulta, tuiWuata, in stylum porsistentem attenuala, glabra,
quinqué- ad decem-looularis, disscpimeutis crassis. Semmì mulla, saepe supcrimposita, biscrialia, oom-
( ) De nmni 0«lt„gm-K,m iloM aan <Icn Jnno-Togol cicnken, wclkc aWaar mr nicmgvulclis voorkomt ai <lo
omstrekcn door ajo schei golulil, als kóo5 klinkcodc, <locl wcSrgalmen. Hot gcluid wonlt <loor sSlangìin zccr wcl
gckcnmcrkt; ilit BÌIl,mgS„ [„„si gc.vis liei .vocili kh,,k voor ,lcii gccsl, als mctiialgcloiil.