lusschen 200 en 500 N. cllcu hoogtc, de andere op de zuid-ooslkust van JJornco, längs de Doesonrivier
en in de bcrgaebtìge oordcn verzameld. Zij groeijen tot aauzienlijke boomen, met stammeu van
vijftieu N. eilen lengte, en langwerpige, digt met bladen bedekte kroonen. In dcii di-oogen tijd bloeijen
zij zeer welig, tcrwijl in den regentijd de groei der bladen toeneenii.
I . SAROSANTFLERA EXCELSA. KHS.
S. I'oliis clliplicisj pctalis obovatis hirsutis.
AiiBOR excelsa, sacpe 20 metroruraj trchcts rectus, eylindiñcus, corliec eineraseente tectus,
ligno rubicundo, valido, fibris tcnuibusj corona oblonga, dense foliata; rami alterni, subpatentes,
teretes, laeves, einereij ramoíi compressiuseuli, glabri. Foua alterna, elliptica vel oblongo-ovalia,
basi angustata, apice acuta vel obtuse acuminata, integerrima vel obsolete erenulato-dentata, utrinque
glabra, coriacea, 0,15 longa, 0,05 lata; petioli 0,01—0,005 longi, semiteretes, supra plani, glabri.
Gesliiae conicac, aeutae, pubescentes. Flores axillares, solitares vel geminati, speciosi, albidi; pedük-
CÜLI teretes, apice et basi incrassati, glabri, subearnosi, albi. Bracteae duae, inaequales, subrotundae,
obtusae, glabrae, niinutae. Caltx pentasepalus, aestivatione imbricatAj sépal a inaequalía: tria exteriora
minora, orbiculata, crenulata; duo interiora late-rotunda ta, integerrima, emarginata, carnosa. Corolla
pentapetala, aestivatione imbricatà; pétala basi connata, obovata, obtusa, sacpe undulata, extus versus
apiccm hirsuta, carnosa, alba. Stamiiía numerosa; filaíienta monadelpba, corolla adhaercntia,
glabra; aktoerak basi affixae, lineari-oblongae, acutiusculae, dense bii-sutae, looulis rimis longitudiualibus
debiscentibus. Ovarium liberum, bemisphaericum, in stylum attenuatum, glabrum, triloculare;
OVULA 6—10 in singulo loculo; primo recta, demum bippocrcpica, alDxa in placenta, ex apice anguli
loculi producta. Sttlüs teres, glabcr; stigma tripavtitum, partibus filiforniibus, obtusis. Bacca sicca,
subglobosa, stylo persistente mucronata, glabra: — pericarpio coriaceo, sarcocarpio subcarnoso, fibroso,
endocarpio crustáceo, — abortu uni- vel bilocularis; »isSEPinrEnTUM mcmbranaceura. Semina 4—10,
sacpe deformia, bippoercpiformi-complicata, compressa; niLrai et ExosTOMirni approximata. Epidermis
SEMIHALIS succosa; TESTA CTustacca, extus rugosa, intus laevis; tegmen mcmbranaccum. Nucleus
bieruris, albus. Embrto in axi albuminis carnosi, eylindricus; radícula obtusa; cottledoiíes lineares,
obtusae ; pliimula baud conspicua.
Crcscit ad ripas ßuminis Doesson et ad montem Pamaiton: Borkeo.
Tab. 16, Figura hujus plantae. 1. Flos. 2. FJos, calycc ablato. 3. Flos, calyce, corolla et dimidia parto stamimim
ablatis. 4. Staminimi fasciculus extus visus. 5. Aiilhcra aucta. 6. Antherac traiisvci-sa scolio. 7. Ovarium.
8. OrariuDi vcrticaliter sectum. 9. Placenta aucta, cum ovulis superne ì'isa. 10. Eìdcin a lalci'c visa.
11. Ovuliun. 12. Friictus cum calycis parte. 13. Fruclus vcrticaliter sectus cum scmiiiibus. 14. Fruclus
verticaliter sectus, seminibus ablatis. 15, 16, 17, 18, 19. Semina. 20. Semeti, parie cpiclcrniiclis
siglata. 21. Scmcu verticaliler sccluui. 22, Embiyo.
De voorwerpen van do opgenocmdc grociplaatscn verscbillcn, op hot gczigt, cen wcinig door ilen rand
der bladen en de rigting der bloemstelcn, en bij bet onderzoek, door de schutblaadjcs. Aan de voorwerpen
van Tanjong Petong zijn de stompe zaagtanden der bladen tamelijk duidclijk, cn staan de
bloemstelcn bijna regt of sleebts weinig naar buiten gebogen. Ilunne sebutblaadjes bebben cene zeer
ongelijke grootte: liet eenc groeit weinig uit in vergelijking van bet andere, dat tot een ovaal blaadje
vergroot wordt. De, bij Karrau geplukte voorwerpen bczitten grootere bladen en omgebogene, kortcrc
bloemstelcn, zijnde de sebutblaadjes bijna gelijk door vorm en grootte.
Van de bescbrevene voorwerpen versebillen de op Sumatra, in hot gcljergte Singalang, gevondene,
door den korteren bladsteel, den langwcrpig ovalen vorm der bladen, en doordien de bloembladen
van buiten gcbeel glad zijn. Als soort aangenomen zijnde, zoude men haar S. leiopetala tot naani
kunncn geven.
W. Jack, in Uookor Compai
A D I N A I V D R A . W. JACK.
1 t o the Bot. Magaz. I. pag. 153.
C a l t i bibraeteolatus, pentasepalus, aestivatione imbricatà. Corolla pentapetala, aestivatione convolutà,
petalis basi cohaerentibus. Stamina 20—25; filamenta subpolyadelpba; antherae basi
allìxae, oblongae, loeulis longitudinaliter dehiscentibus. Ovariuji liberum, uniloculare; ovdla numerosa,
in placentis tribus vel quinque, apice bifidis et reflexis allixa, eampylotropa. Stylus teres,
glaber; stigma sulcatum vel partitura. Bacca sicca, confluentibus placcntis, tri-ad quinque-locularis.
Semina numerosa, bippocrepiformi-complicata, compressa, hÌlo et exostomio approximatis; testa ci'ustacea,
fragilis; tegmen membranaceum. E-ttbryo in medio albuminis subcarnosi, bicruds, tei-es; radicuì.a
aeutiuscula; cotyledones lineares, aeutiusculae; plumula minuta.
Arbusculae. Eolia alterna, coriacea. Flores axillares, saepe solitares.
I)oor de wijze van zamengrocijing der belmdraden, door bet eenbokkig vi-uehtbeginsel en de van drictot
vijfbokkigc vmebt, door de aanzienlijke menigte zaadjes, welke de, uit bet middeu der vrucht
voortkomende moederkoeken bedekken, versebilt Adinandra genoegzaam van Sarosanthera en ook van
Cleyera, met welke laatste de Hcer Arnott baar lieeft willen vereenigen.
De vijf bekende soorten zijn op Sumatra cn Borneo verzameld. In bet weslelijk gedeelte van eerstgenoemd
ciland en op bet zuid-oostclijke van bet laatstgemelde zijn zij, van eene weinig boven bel zeevlak
verbeven boogte, tot op ongevecr 600 cllcn boven betzclve verspreid. Zij groeijen zoowel in de scliaduwrijke
bosschen, als in de meer opcne streken, doch bloeiden bet weligste op beloramcrde ]ìiaatscn.
Over het algemecn zijn hct kleine boompjes met korte stammen en bijna piramidale kroonen, die door
cen effen glanzig, donker grocn loof, cn in den bloeitijd daarenboven door talrijke witte, dikwerf nedergebogene
bloemen zijn versierd. De bloeitijd dum-t, blijkens waarncmingen op Adinandra -lackiana
COMNICA.