in eigene lioljcs M o l e n , of digt naast elkandcr geplaatet. Dan begbt, wanneer het helmlmopje gevormd
is, de uilgrocijing van den helmknoop en »an den helmknop, Over bei algemeen is het mij vooigekomen,
dat de ombuigmg van de helmdraden, alleen bij de aanhechling van den helmdraad en hetotnoop
plaals bcefl, dat de helmdraad regtop groeit en dat de helmknop naar binnen gebogen is. De
meerdere vergrooting van den helmdraad in den jongen knop sehijnt du» de eersle ombniging te verooizaken.
De boknelling van de helmknopjes lusseben kclkbuis en vruehtbeginsol is daarcntegen de oorzaak
»an de vordere eigenaardige zamenstelling. Uet bovenste gedeelle van den helmknop wordt daardoor
mgesloten en soms zcer verlongd. De 2eer Jonge belmknopjes zijn regelmatig, en eerst later nemen zij,
door de onregelmatige ontwikkeling, den elgonaardigen vorm aan. Eehler kan het omtooek van de
onlwikkelmg, even als de vergehjkende besebouwing van de versehillende geslaehten, gemakkelijk den
gowonen grondvorm aantoonen. Zeer jong iijnde, bestaan de hetaknopjes uit twee, in tweeen verdecido
bokjes. Dan zijn »oornamelijk de twee bokjes zigtbaar en de tussebenwanden bijna gehee] toi randjes
zaamgetrokken of als vliesjes aanwezig. Tevens verlengt zieh bet bovenste gedeelte in eone Imis, en het
gelone zamenstel der bokjes wordt tot het benedenste gedeelte der helmknopjes bepaald. De opening
door poren, aan »elen eigen, vvordt door de ontwikkeling »eroorzaakt, en i, een gevolg van de bnisvorm,
ge n.tgroe.jing van een gedeelte der belmknopjes. Jong, zijn zij geheel gesloten, en zelfs in eenen
zeer ontw.kkelden toestand zijn er vliezen in de opening aanwezig, of bestaat de opening „it gescbeurde
lobjes: Phjllagathis. Ifet openspringen dc«r een' of i™e poren Staat in verband mot de meerdere of
mmdere u.tgrceijing van den tnssehenwand der belmknopjes. Is deze niet in verhonding tot den
der belmknopjes, dan ontstaat er ein poor; is de uitgroeijing gelijkmatig, dan springen de knopjes door
twee poren open. De geslaehten Melastoma en Dissoebaeta leveren hiervan doidelijke bewijzen. -
Debevrucbting, na de opening der bloem gesohiedende, worJt door de, zamentrekkend op de stnifmeelbokjes
werkende en daardoor de nitstorling van het stnifmeel bevorderende, zonnewarmte begunstigd.
- De ontwikkeling der kiem begint bo»cn in het ei, digt aan den mond, of beneden in betzelve,
digt bii de obalaza. In het eerste geval zijn de eellen van de ebalaza, die men zeer goed den kiemhn^
kon noemen, verlengd tot aan den mond van het ei, en komen daar met de stuifmeelbuizen, wier werkin»
geheel opwekkend sehijnt le zijn, in aanraking; in het andere geval dringen deze bnizen dieper in de
eitjes, tot op de hoofdstof der chalaza.
De eilanden .lava, Sumatra en liorrieo zijn, »oor zoo»er bei onderzoek slrekt, bel rijksle aan deze
famdie. Over het algemeen bee/l ieder derzelve zijne eigene soorten en ook enkele bnnne eigene geslaehten.
Borneo heeft Driessenia, Dalenia; Sumatra Anerineleistus; beiden bezitlen in Pb,lla»atbis
en Ewjekia aan .lava vreemde geslaehten. Dit eiland heeft daarentegen Creoebiton. Daarenboven is
Java het hoofdland »oor de Medinilla, en bezit met Sumatra de meeste soorten van Dissoebaeta. \an
Melastoma zijn z,j even rijk, en Marnmia beboort vooral op Sumatra en Horneo te buis. Op deze eilanden
groe,jen die gewassen, van het zeestrand tot boven de 2000 N. eilen boogte. Zonnige drooge en
besebaduwde »oehtige plaatsen hebben bare Melastomaeeae. Betreden wij de »lakte van liorneo's
zuidcostkust, dan vinden wij soorten van Melastoma met purperkleurige bloemen, Ewyekia met beider
blaauwe bloemen, over de vlakte verspreid of längs den bosebzoom groeijende, en somwijlen Paehjeentria
met bare kleine bloempjes en stijve witgrijze Stengen. Eider» vermengt zieh met deze eene beider groene.
Daauwclijks ccnigc voeten hooge Astronia. Van de vlaJcte het gebergle beklimmende, verscbijnen in
de sehaduw, de door bloemeupracbt voortrefFelijke en zieh om de stammen windende Marumia; op de
opene plaatsen Melastoma en in de sehaduw de nederig groeijende Sonncrilae. Längs de riviercn
hebben Oehtbocharis hier en daar de moerassen ingenomen; groeijen meer ontwlkkelde Melastoma op
de hoogere oevcrsj zijn Ewyckia een sieraad van de hellingen der heuvelsj klimmen Marumlae, met
Dalenia door bloemenpracht wedijverende, tegen de boomen op, eu verlevendigen Pogonanlberae de
naakte bogten van de verdeelde takken. Ook aan Sumatra's bodcra strekken deze gewassen tot eenen
uilmuntenden tooi, als bersebeppende zij de vlakte in een bloemenveld. Hetzelfde is hier met Melastoma
het geval. Boscbwaarts, längs de rlvieren, blijft deze soms hoofdplant, en in de sehaduw zijn vooral
de steenrijke oevers, met kleine, doch door kleur en vorm opmerkelijke Sonerila gesierd. De vlcezige
Medinilla zijn daar het talrijkst. Meer binnen in de bosschen prijkt de bodcm met de purperbiaderige
Pbyllagathis; groeijen de blaauwe, bloemendragende Kibessia soms zeer talrijk, en trckken
Marumia en Dissoebaeta door steng en bloemen de aandacht. Hooger in het gebergte vermindert
Kibessia, en wordt zij door Aslrouia vervangen. Java vertoont, door de uitgroeijing der soorten dezer
familie, zijne buitengewone vruchtbaarbeid. De Melastoma, welke op den, aan diamanten rijken groud
van Bornco naauwelijks eenige duimen bereiken, zijn hier tot eenige eilen uitgegroeid. In zijne bosseben
is dit geslacbt menigvuldiger, dan op de andere eilanden. Iiier groeijen tevens talrijke, kleine
Sonerilae, klimmende Dissoebaeta en soms Marumia. Längs de boorden der rivieren trekken de Medinilla,
ZOO door getal als ontwikkeling, door bare rijke bloempluimen en wasachtige bezien, de opmerkzaambeid.
Doch boven allen munt de Astronia speetabilis uit, CD draagt baren naam met het grootste
regt.
OSBECKIA. LIKIT.
Het gcslacht Osbeckia werd door den süchter vermoedelijk voor de Osbeckia chinensis gemaakt en is
vrij juist door hem gekenmerkt. Later heeft het door versehillende sehrijvers zoodanige verandcringen
ondergaan, dal het een mengsei is geworden van planten, »och aanzien, noch kenmerken gemeen
bebbende. Met zijne wezentlijke kenmerken berstcld — een' diseus uit schubjes bestaande, vterhokkige,
in het bovenste gedeelte loculicide openspringende zaaddoozen, kromgebogene zaden — zal het eene
natuurlijkc groep vormen met 0 . linearis, Zeylanica, enzv. 0. Wallichü, 0 . stellata cn ternifolia zullen
uit het geslacht Osbeckia moeten verwijderd worden, cn een nìeuw geslacbt vormen. Haar aanzien,
de vorm van den kelk, de, in eenen dubbelen krans verdeelden discus en de wijze van openspringen,
gevcn hiertoe genoegzamen grond, cn doen mij voor deze gewassen den naam Ccramiocalyx, die op
den vorm van den kelk doelt, voorsteUen. Osbeckia glomerata, mede door mij in het Rijks Herbarium
gezien, beboort evenmin tot Osbeckia. Zij mist al de eigenaardige kenmerken van dit geslacbt; cene
opmerking, welke voor meerdere Amerikaansche soorten kan geldig zijn, en aan het onderzoek van hem,
die de zoodanigen bezit en de kennis dier voorwerpen wil bevorderen, wordt aanbevolen. Ilet geslacbt
Osbeckia vei"scbilt van Lasiandra, waarmedc bet vermaagschapt is, in aanzien cn kenmerken, vooral
door den vorm der zaden, welke, naar de afixieldingcn van Martius te oordcelen, analropa in het
Amerikaansche geslacht zijn.