16
])rongcn on haar, naar dc door hem gozicne afbccldingcn oordeclendc, met den naam Bandura, bij zijne
Arislolochiac plaalsto, ondcr bijvoegiiig, dat hot hem voorkwam, dat ccn nader cn naauwkeuiigci'
ondcrzoek der ])lantcn zelve, liaar in ecnc anderc famihc, naljij de Sai-raccnta zoude overbrcngon. In
da door Linnaeus ontworjicne raiigsehikking, wclkc Giseke hccft medegedecld, is haar gecne plaats
{langewczcn, en in de Genera van Jussicu sUat IVepenlhes onder de gcslachten, wier verwanlschap onzeker
was. Jiij gelegenheid, dal de Keer R. Brown de vcrdeoliiig der door Jiissien liervorrade vereeniging
van de Aristolocliiae in twee familien voorsteldc, liei hij <len wenk van Adanson niet verlorcn gaan, maar
maaktc toeu tevens op de verwanlschap van Nepenthes tot de Arislolochiac opmerkzaam. Mccr bepaaldeiijk
hicid zich de licer Brongniart met dit onderwerp bezig, toen liij dil geslachl uitvoerig l)eliandcldej
cn zijn ondcrzoek deed hem bet gevoelen omhelzen, dat Nepenthes met Cylinus vereenigd, eene
cigeue famine konde vorinen. In dit gevoelen decide cok zijn ambtgenoot, de Ileer A. Rit-hard. Bij
andcren ecbter vend bet minder bijval, omdat bij den afwijkendcn h abi tus dezer beidc geslaeblen, cn
bij de onvollcdige kennis der zaden yan Cytinus, alléén de mannehjkc blocmen tot deze vereeniging
aanleiding konden geven.
Reeds in 1827 maakte de llooglecraar Blumc zijn gevoelen bckend, dat de Nepenthes een aan de
Aristolocbiae verwanl geslachl was, en dat zij als dc grondvorm van cene kleine, aan de genoemde
en aan dc Dioseoreae verwante familie kon besehouwd wordcn (*). Ilct denkbceld van afscheiding
vindcn wij ook door den Ileer Barlling aangenomen. De Ileer Link vermeldde, in 1829, de Nepentlaes
als eeue afdeciing der Aristolocbiae, onder den naara Nepenlbinae.
Uet voorstel ter vorming eencr nieuwe familie, werd in 1830 (f) door den Ileer Lindley verMezentlijkt,
en dc Nepenthes, onder den naam Nepenlbeae, tusschen dc Droscraeeae en Lineae geplaalsl.
Deze plaatsing beschouwdc de schrijvcr slechts als voorloopig en zij gesebiedde met de verklaring, dat er
cene menigle verljindendc vormen noodig warcn, om deze famiUc in bare nieuwe standplaats Ic vestigen.
Gelrouw aan zijne vroegere voorslelling, bevestigde de Heer Blume, in 1834, zijn reeds voor zcven
jaren geuit begiuscl, door de Nepenthes als eene familie aan to nemen. De Heer R. Brown in belzelfde
jaar, zijn gevoelen omlrent deze planlen duidelijker opgevende en uitbrcidende, volbarddc bij zijn vroeger
dcnkbeeld omtrent hare verwantsebap, cn bewees tevens het doeltreifende van de vorming eener nieuwe
familie. In de Uvcede uilgave van het Natural System, p. 204, van 1836, neemt de Hcer Lindley
het gevoelen van zijnen berocmden landgenoot aan, en vorml bij van Nepenlbeae en Aristoloebiae eene
groep, ondcr den naam Columnosae. Dc Heer Endlichcr, bel gevoelen zijner voorgangers declendc,
nam dc Ncpenllies als eene bijzondere fainilie en dc vereeniging derzclve met dc Aristolocliiae, onder den
naam Serpentariac aan ($). Ilei algemeen aangenomen gevoelen, dat Nepenthes eene afzondcrlijke
familie kan vormen, deelende, wil ik de vervvantsehap derzelve nog kortelijk toeliebten. De meeste
schrijvcrs hcbhcn het voetspoor van Adanson gevolgd, door de Nepenthes in de nabijheid der Aristolocbiae
(*) Enumeratio planUnini Javae etc. p, 84. (Anno 1827).
( f ) Lindley, Naturili System, p. 154.
(§) r.cnerii iihmlarum, p. 345.
17
te plaalsen, en dc Ileeren Lindley en Endliehcr hebbcn liaar bciden in céne groep vcreenigd. Ilet
lioofdkcnmcrk, dal de een voor zijne Coiumnosae, en de ander voor zijne Serpentariae opgeeft, is bet
gebrck aan houtringen (*). Uet ondcrzoek dcr Aristolochia graudis K.lis. ( f ) dec<l mij reeds hel gemis
dezer concentrische ringen betwijfelen, cn dat der A. Sipho bewees mij, dal hct boul der Arisloloehiae
deze ringen niet gcheci misi: wanl bij eene doorsnedc van de steng ziel mcn duidelijk ringvormigc,
nit gi-ooterc en kleincre vaten cn vezels beslaande lagen, en in ieder dezei- zijn twee ringen, van welke de
binnensle grootendeels uit wijder gestiple vaten bestaal, cn dc buitensle eenen mecrdcren rijkdom van
vezels bczil. Zoo als uit de vroeger gcgcvene bcschrijving blijkl, beeft Ncpenthes in bare houLdeclen
eene gebcel andere zamenslelling, en onlbrekcn aan <leze de regeimaLige coneentrischc lagen, terwijl de
grootere, niet diepten voorziene vaten, onregcimalig lussebeii de vezels verspreid liggen. Dc groeìwijze
der beide familien vcrgelijkend gade slaandc, vinden wij bel volgendo, niet minder opmerkelijk onderscbeid;
bij de Arislolociiiae is zij overcenslemmend mei die van andere Iweezaadlobbige gewassen; bij
de Nepeutheae daarentegen, hcrinnert zij aan do bij de eeuzaadlobbige gewassen plaals liclibende ontwikkeling.
Zoowcl de omhullcnde als de wezentlijke of geslachtsdeelen van de bloem, zijn )jij bciden
zecr verschiilend. De cersten zijn bij de Ncpcnthcac onder het vruehtbeginscl gcpiaatst, cn bij de
Arislolociiiae boven helzelvc gezeten, of indicn men wil, gedeellelijk er mede zamengcgroeid. Dc
ombullende bloemdeelen liggen vóór de opcning van de bloem, bij de Arislolochiac klepvormig (bij
Ilcteroti-opa van Morren en Dccaisne, mct de randen naar binnen gebogen) en bij de Nepenllieae paarsgewijze,
als dakpannen over clkander. Om eenige overeenkomst in de geslaeblsdeelen le vinden,
moelcn wij aannemen, dat dc vrouwclijke in de mannelijke bloemcn der Ncpenthcae aborteren, en dat
de ktiop, waar dc hclmknopjes tegen bevestigd zijn, mei dc epigjiiische sebijf van de Aristoloehiae
kan vej'geleken worden. De o])cning ^'an de vrueblen der Arislolociiiae wijkt zeer af vari die dcr
Nepentheac. Bij de eerslen hecft cene debiscentia scpticida, bij dc anderen daarenlegen eene
d c h i s c c n t i a loculicida plaats ($). Bij dc Aristoloehiae en Ncpenlheae hebbcn de zaden eene niet
zecr digl om dc kern sluitende I)uitcnhuid, hel voedingsvat tusschcn deze doorioopendc en aan de
tcgcnovergestelde zijdc van bet aanJicchlings|}unl dcs zaads mei de kernhuid verbonden. Bij de
eerslen is deze rapbé verdikt en bij de laatslen draadvormig. De kiem van de Nepenlhcae overtreft door
bare ontwikkeling bet kiemwit, en die dcr Aristoloehiae wordt daarenlegen door <lil, aanzicnlijk overti
oflcn. Dc Dioscoreac, in andere punlen zeer verschiilend, bieden in bet losse builenzaadvlies en de
bicronder doorioopendc raphé eenige overeenkomst aan. Even zoo liccft onze familie, in de verbinding
dcr belmdraden, eenige overeenkomst mct de Menispcrmeae (Anamyrta, enzv.), Sehizandrac (Kadsura),
Slerculiaceae cn Eupborbiaceae. Vervolgcns komt voor de Nepenlhcae dc vcrwanlschap mei de Drose-
(*) De Iloor Li.ulley zegt, bl. 214 van,le tweedc uilgave van ziin Naturai System, dal de Mciuspei-maceaeookgeeac
ìioulMiigen bczittea: liierloc hecfl gwis liei o.ulcrzoek vai. zecrporeuseslengen (Icn gcemlcnscb'ijvcraauleidiuggcgeven,
daar do inecr vasto niot alleen dc/.e conmitrìsche lagcn duiddijk daeu zicn, nia.ir deze ringen zicli indixiogeslongeD .soin-
^^ ijleii van clkander sclieidcn. Bij de stengcn van slingercnde Uncai'iac, Di.ssochaetae, Mai-nmiae, (Jvariae, BauJiiniae enzv.,
« clte wue lasse lionlzcllslandighoid bezilien, ve«hvijnon deze houtringen (Jikworrgelieel.
( t ) Deze soorl koml. op SuiiiaLra, in liei, gd)ci'glo Singalaiig, voor.
(5) Vormoeticlijk door cene driiUfoul ivordt in liei lauiiliekeiimcrk <ler Arislolociiiae vari de G
1 Enditcher,
hi 344, aan dozc ceno del,iscenLia lonilicida locgesclircven.