längs ilo liaway woncndo Birmanen, hot noodigo voor liunnc aanzicnlijkc kano's, aan de bcwonors
van Chitlagong, voor liumic doodkistcn, en aan dio van liornco's zuid-oostkusl cone voortrefTclijkc
bouwstof voor Imnne woningcn. Daarcnlcgcn zijn do zamcntrekkonde, olierijko zadcn ecn zoo geliefkoosd
vocdscl voor den, onder den naam van Cksreopltheeus oynomolgus bckenden aap, en voor don
Scinrus ephippium (eene soort van eekliorcn), dat vvlj al de op don grond gevallene vruohten min of
mcor door deze dieren aangobelen of doorknaagd vonden. Zeer bolangrijk daarenboven zijn de voortbrengselen
dezer gewasson, bestaande in balsem, liars, olio en kamfer. Do ecrslo wordt als olio ter
vcrlieliling of ook wel als teer gebezigd ; do bars, welke tot de zoogenaamdo ondorbarsen beboort, wordt
in llambouwen gebrand, als pek aangowend om de vaartuigon te kalofateren cn door de llindooscbe
priesters als wierook gcbruikt. Men beeft bopi-oefd om ze tovcns als vernis aan te wenden, dan deze
proof is, wogens de, bij eeno geringe wärmte plaats bebbonde smelting, mislukt. Vervolgons verdient
de kamferolie, ofsehoon van minder belang, en de voor den Indiseb-Chineescben bandel zoo gewigtige
kamfer, bijzondere vermelding.
De verwantscbap dezor familie kunnen wij, lietzij naar haar uiterlijk aanzicn, betzij naar de kenteekenen,
welke eone nadero besohouwing oplevoren, beoordeelon. Door bet eersto shiiten zieh do Diptoroearpeae
aan den door den Heer von Humboldt genoemdon jMalvavorm met Diptoroearpns enzv,, of aan den
Lauriervorm door den Retinodendron. Door de laalsten nadert deze familie, zoo als de Heer Blume in
de Flora Javae beeft aangetoond, tot de Malvaceae, in den ruimsten zin cn in het bijzonder bij de
Sterculiaeeae. Latere sclnijvers bcbben dit gevoelen, wat do hoofdzaak betrcft, aangenomen; maar
de Heer Lindley plaatst de Bipteroearpeae tusscbcn de Elacocarpcae en Tiliacoae, terwijl de Heer Blume
dezelvc tussehen de laatste familie cn'de Buttneriaecae rangsehikt. Met het eerste gevoelen kan men
zielt zeer goed vereenigen, zoo men den vorm van de belmknopjes en van den belmknoop, en de plaatsing
van het ei in aanmerking neemt; met bet laatste, wanneer liet zaad in deszelfs zamenstelling
wordt ten groiidslag genomen {•). Het komt mlj voor, dat do Bipteroearpeae tusseben de Malvaeeae en
de Elaeoearpeao kunnen worden geplaatst: omdat zij met de laatste familie bei gering, maar toeb voor
dezelve bclangrijk uitgroeisel van den belmknoop, faenevens eenige overeenkomst in de zamenstelling der
vrnebt bezitten, en met de eerste, door den vorm van de kiem, alsmede door de ligging van do bloerakroondeelen
voor de opening der bloem, overeenstemmen. Daarenboven bezitten de Bipteroearpeae,
vol'^ens den Heer Blume, eenige overeenkomst met de Guttiferae. Deze verwantscbap is vooral door
bet geslaebt Lopbira Afz., dat tot de Bipteroearpeae is gebragt, verstcrkt. De eenige soort van dit
gcslaeht, welke bot Rijks Herbarium uit de door den Heer Leprieur op Senegal gcmaakte verzaineling
bezit, werd door dezen Kruidkundige op het eersto gezigt voor cene plant van de Guttiferae gchoiiden,
en zal vcrniocdelijk bij de mcesten wel den indruk van eene soort van Callophyllum maken, waarmode
zij, door bet aanzien der Waden en de blociwijze, overccnstemt. Daarentegen wijkt zij, door don stand
derzclve, van Calopbyllum af Van Diptcrocarpus vcrsehillen de bladen door het gebrek der neven-
(») Iter Lia,Iloy brengt (lezc Emiilio tot do Syncnrposac, «cltc volgons hcni dckcIlIjMon in ccn' volkomoi kraiis
bciitlcn. 1)C!0 scl.ikking is gcWig m r de mei vcrbonclcnc kdkblii.lai vooiv.iciie gcslaclitc-ni (lodi kaii op dio, ivdko
vrije kolkbladon bozitten, niot wordon (oogopast, onidat liier de liladoii duidolijk ia twoc kranson staamlo, uioor verwanlscbiip
mot (le Calycosae bobboii.
l,laadjes. De blocmdcelcn zijn door vorm, getal, tigging, cn vooral door de verlenging der kelkdcclon,
zecr gelijk aan die der Bipteroearpeae; daarentegen heijlicn de geslachtsdecien raeer overeenkomst met
dio der GuUiferae (*). tloo^ ^en vorm van de helmkaopjes, bij wclke de heimknoop niet is uilgcgroeid,
door de plaatsing van het vruchtbegiosel op cene kleine verhevenheid, cn door bet inwendige zameuslcl.
Ilet vruchtbeginsel is, even als b¡j eenige Guttiferae, eenliokkig, en lieeft de talrijke eitjes op cene in
deszelfs midden geplaalste korte zuil vastgeliecbt. Bchalve deze overeenkomst vinden wij nog eenc
taraciijke gclijkvormigbcid in dc zamenstelling van het zaad, vooral wat de kiem betreft. Uit deze
vergelijking blijkt gcnoegzaam, dat de Lophira niet bij de Bipteroearpeae beboort, en tusscben deze en
de Guttiferae staat. Het komt mij dus raadzaam voor, om dil geslacht als eene eigene familie af te
scheiden onder den naain van Lophiraceac.
Be Lopbu'a dus uitgesloten bebbende, bebouden wij in dc familie der Bipteroearpeae drie natuurlijke
groepcn: de eerste, wclke wij dc Vateriae zoudcn kunnen noemcn, is gckenmerkt door de gelijkmatige,
niet zeer uitgroeijende kelkdeelen, bevat dc Vatcria L. cn Retinodendron Khs., cn is dc overgangsvorm
tot de Elaeocarpeac; de tweede, die der cigcnlijke Bipteroearpeae, bezit de kelkdeelen aan den voet rain
of racer buisvormlg vcrbonden, en twee of meer derzelve bladvormig uitgegroeid: bierondcr kunnen
gerangsehikt worden: Bipterocarpus G., Anisoptera KIJS. cn DryoJjalanops G.; cn de derde, die der
Hopeae, heeft de kelkbladen gehecl vrij, gcdccltelijk of alien bladvormig onlwikkeld, en beval Hopea
Roxb. en Va tica L.
RETINOBENBROIV. Kiis.
Viitoricic spccics, Roxb. Flora Iiulicu II. pag. 602.
CALYX profunde quinquc-partitus, exci-escens. COIIOLLA pentapetala, aestivatione convolutii. STAMINA
quindccim, biserialia: serie intcriore staminibus IO et serie extcriore staminibus 5 ealycis laeiniis, et
5 serici interioris oppositis et connatis; AHTEERAE basi affixae, locellis inacqualibus; CONBEXIVDM gianduia
terminatum. OVABIUM triloculare, loculis bi-ovulatis; OVUIA subeollateralia, descendentia. STYLUS
subteres; STIGMA capitatum, integrum vel dentatura. CAPSULA (auctor. Ro.xburgbi in VateriA lanceaefolià)
solida, trivalvis. SEMINA solitaria vel geminata; INTEGUJIENTUM (simplex? Roxb.) in semine immaturo
duplex. EMBRTO ei-ectus (inversus); COTYLELOKES subaequaics, crasse-carnosi, bilobi; IIADICIILA lanceolata
(Roxb.).
ARBORES. EOLIA alterna, oblonga, coriacea. STIPIILAE oblongac, laterales. Flores axillares vel terminales,
paniculati.
(*) In dc Ixsclirijviüg van de zadcii dczur làmilic, lieiit men aan dezelve cciicn zaailrok oii dimnc ziiadlmid loe.
Hol oiidei'zoük van de onlwikkolintf der zaden van Garcinia Mangoslana hcell mij overtiiigd, dat hetgccn men voor den
zaadrok lidutlt, ccne zeer uifgegrocide, saprijkc builcuzaadhuiil is, en dat liei voor «lo gelieclc zaadliuid genomen gcdeellc,
lic( biniiensle dccl van dezelvi; vorml.