glabra, suljlus pubcsceiuiii, — adulliora sacpc glabra, — coriacea, 0,12 longa, U,04 lala; psTiou
scmi-lercles, supra plani, 0,004 longi. PEDCucmi alares yd axillares. Iti pulylnis Insertls, solitari!,
uninori, tcreles, verrucosi, 0,01 longi. BRICTEÌE ovatae, oblusae, minulac. CALTX pentasepalus;
SEPALI subaequalia, subrotunda, obtusa, glabra, coriacea. BACCA sicca, globosa, stylo mucronata,
pubcscens, quadri- yel bllocularls; WSSEMHEUTUM subearnosum. SEMWA plurima, blppocrcplformicomplicata,
oblonga, compressa, utroquc obtusa; TESTA crustacca; IEGMEIT merabranaceum. EBBRVO
in medio albuminis carnosi, bicruris, cjllndrlcus; RÌJIICOLA et COTTIEIOIES longitudine fere aequales.
Crescit in sylvis moniis ßieliniang: SEJIATBA.
E U R Y A . TmiBiKHG, R. IÍROWÜ, DE CAIIDOLIE, BIMIE, ETC.
FLORES poligami. CALIX blbracteolatus, pentasepalus, persistens, aestivatlone imbricatS, scpalis
subacquallbus. COROLLA pcntapetala, campanulata, aestivatlone imbricatù, petalis sacpe cohacrcntibus.
STASIUA 10—25, uni- vel biserialla; MLAHENTA basi subcobacrcntia, glabra; AUTUERAE basi affixae,
sacpe basi cordatae, blloculares, longitudinaliter debisceutes, conncetivo in laminam mucronulatam producto.
— Flos femineus cum rudlmcntis ffliformibus starainum. — OVAMEM liberum, tri- quinqueloculare;
OVULA In singulo loculo plura 4—20, placentis ex ángulo centrali produetis pendula vel biscriatlm
superiinposlta, campylolropa. STYLUS tri- qulnque-fidus vel-partitus; .STIOMATA acuta. BACCA pisironnls
tri- quinqnelocularis. SEIOTA plura, pendula vel biscriatlm snpcrimposita, bippocrepiformi-complicata,
compressa vel angulala; EPIDERMIS SEIIIKÌLIS membranacea; TESTA erustacca; TKGHIEU membranaccum.
NECLEUS bicrmis, cjlindricus, albus. EIIBRTO In axi albuminis granulati, cjllndricus, radícula et cotyledonibus
superls.
AMUISOTLAE sempervircntes. FOLIA alterna, coriacea, serrata. FLORES axillares, solitarli vel confcrtr,
parvi, albi vel flavi; PEREITCULI unifiori.
Dlt gcslacbt werd door Tbunberg voor cene, door hem op Japan gcvondene plant, E. japónica,
.revoimd, die, volgens liem, onder andere kenmerken, kapselaardige vrucbten bad. Genoemd kenmerk
is door don Beer De Candolle in zljne Monographie der Ternströmiaeeae overgenomen; onder
bijvoeging, dat Kampfer aan deze plant cene bes toeschreef. Be Heer R. Brown bevestigdc de juistbeld
der bcschrljvlng van den laatsten, blj de bekendmaking van ecue uit China afkomstige soort, E. chincnsis.
Bet kenmcrk van den Heer R. Brown hethaaldo de Beer Cambessédes in /Ijne Monographie
(Mcmoires du Museum d'Bistoire Naturel le, Tom. 16, pag. 403 etc.). Daarcntogen gaf de Beer
Blume, misleld door de verkeerde opgave van Tbunberg, voor Eurya, onder den naam Gccria, oen
op eigene ondcrzockingen steunend geslacbtskenmerk, blj de bcscbrijving der op .Java en Cclebes gcvondene
soonen. Even zoo dcden de Beeren Wigbt en Arnott, Prodromus Florao l>eulnsulac,
pag. 86, die in hun kenmcrk albumen none opnemen; terwljl do Beer Blume, en ook ik, dit kenmcrk
in alle soorten gevonden bebben.
I l i
Door verscheldene der opgenoemdc sebrijvcrs is de vcrwantsebap van Eurya cu Freziera (Swartz), en
door den Beer Endlicher nog onlangs die van Freziera en Lettsomia (Ruiz en Pavon) opgegevcn. Bet
onderscheid der beide eerstgcnoemde geslacbten is in de dikwerf plaals bebbende afzondcring der geslachtsdeelen,
in de aan den voet hartvormige insnede en iu de aanbechting der belniknopjes gezocht.
Deze kenteekenen ter onderscheiding hebhen, door de juistere bescbouwing der bekende soorten van
Eurya, bunne waarde verloren, omdat in dezelfde bloemen, dikwerf de beide geslacbten voorkoraen,
de belmknopjes niet zelden aan den vocL cene hartvormige insnede hebhen en steeds aan den voet zijn
vastgebecbt. Het onderzoek van cen vruchtbcginsel van Freziera thaedides doet mij vermoeden, dat men
door cene naauwkeurige waarnemlng van de bloem- en vruchtdeelen eenige afwijking, die tot onderscheldend
kenmerk kan dienen, zal vinden; daar ik bij de eitjcs do Chalaza tcgcnover het Exostomium
vond. Bicrom heb ik de geslacbten niet vereenigd. Omtrcnt Lettsomia (Ruiz en Pavon), betwelk,
volgens de heschrijving, niet van Freziera afwijkt, kan ik alleen naar de, in den Prodromus van
geraelde schrljvers voorkomcude opgave en afbeeldsel oordeclen, en schijnt mij de vereeniging van
Freziera en Lettsomia niet ongepast. Bet nader onderzoek zal bier beslissen oratrent de vcrdeeling in
geslachten; doch als natuuriijke vormen zijn de Euryae voor de Flora van Azra's zuid-oostelijke dedeo,
hetgeen de Frezicrae voor die der oostehjke streken, en de Lettsomiae voor dio der westelijke oorden
van Zuid-Amerika zijn.
De soorten van Eurya behooren aan de Chinecsch-Japansche, de Emodische, de Indische en de
Polynesische Flora. Twee derzelve, Eurya japonica en E. llttorahs, zijn door de Becren Tbunber"-
en von Siebold op Japan gevonden. Op zijnen togt naar Pekiu, word de Eurya chinensis door Abel
waargenomen. Andere soorten zijn door de Heeren Wallich en Roylc aan den voet van bet Bimmalayagebergle
verzameld: de E. acuminata op 30' N. Br. tot op cene hoogte van 2200 N. dien. Enkele
soorten zijn ons door de Heeren Wigbt en Arnott, als op het sohiereiland Decan groeijende, bekend
gemaakt. De Heeren Wallich en W. Jack vcrmclden Pinang als baro groelplaats; do Heeren
Reinwardt en Blnmo verzamddcn soorten van Eurya op Java en Cclebes, en wij vonden dezdvc op
Java, Sumatra en Borneo. — Omtrent de gdijklieid of hot ondersoheid der in deze verschillcnde gcwesten
voorkomende soorten, waag ik het niet, eenige bcsllsslng te doen, omdat, in een zoo natuurlijk
geslacht, alleen eene vergdijking van voorwerpen en zeer uitvoerige heschrijvingen of afbeeldlngen, tot
derzdver hepaling kunnen dienen.
Op de gemelde groote Sund.i-eilanden groeijen do soorten van Eurya van het zcestrand af tot op eone
hoogte van ongeveer drie duizend N. ellen boven bet zecvlak; de Eurya glabra en E. coneocarpa op
•lava, op ongeveer 2600 N. ellen, tegeu den berg Gédé; de E. obovata Bl., op het gebergte van de
noord-oostkust van Celel)cs;deE.retieuhta,op eene hoogte van 3000N.el len,op den MerapiopSumatra;
de E. Blumeana, aan den Patoeha, Tankoeban-prahoe enzv. op Java, op 2000 N. ellen: de E. nitida'
van het zeestrand af tot op eene hoogte van 1000 N. ellen, op Borneo; de E. angustifolia, op Sumatra aan
het zeestrand en op ongeveer 600 N. dlen boven bet zecvlak. De bodcm, wdke baar tot standplaats
strekte was, n, al de door ons bezochte streken, kiczelaardig, of min of meer, in de nabijheid der kraters,
verglaasd en moeijelijk tot verwcrlng overgaaiule: zoodat de Euryae, als bewijzen van eenen niot zeer