cenìgzins gebogen: S. distasosa, S. pendula; of gcheel regt: S. fcrox cnzv. De zaadlobbcn cn het
woi'teUjc derzelve zijn even lang, of het laaislc vormt het groolsto gedcelte der kiera. De kiem is in een
zeer fijn vliesje beslolen, lietwelk naar den zaadmond als ecn dun draadje uitloopt.
Naar deze beschrijving de door de schrijvers opgegevene geslachtskenmerken nagaande, kan het versehil
derzclvc geraakkelljk worden opgelost. Ruiz en Pavón hebbcn den kelk, als door sebutblaadjes
ondersteund, beschreven; zij hadden zeker voorwerpen met ecnbloemige steeltjes voor zicli, op welke
de beide sebutblaadjes digt bij den kelk stondeii: zoo als S. ferox enzv. zulks bceft. Do Ilecr Kunlh
geeft op, dat do blocmbladen geheel vrij zijn; de Heeren De Candolle en Blume, dat zij aan den voet
zijn verbonden ; bij de Indische soorten zijn de S. media voor de bijna geheel vrije bloembladcn cn de
S. Noronhiana enzv. voor de zaamgegrocide als voorbcelden op te noenien. Even zoo besíaat er een
overgang van vrije tot zaamgegroeide belmdi-adcn. De soorten met bes- en kapselaardige vruehlen,
zijn door ons in den Archipel gevonden. Ilet verschil sebijnt voornamelijk door cene meerdere ootwikkeling
of opvulling van het celweefsel der moederkockcn enzv. met waterigc sappen, veroorzaakt te
worden.
Ilct voorkomcn der met kapsels cn bessen voorziene soorten in den Archipel, doet het denkbceld
vervallen, om naar dit onderscheid de Aziatische en Amcrikaansehe soorten tot bijzondere geslachten te
maken. Dit versehil kan echter gcbruikt worden om de soorten, ten minste zoover zij mij bekend zijn,
in het algemeen te verdcclen. De eene afdeeling, met de Noronhianae Bl. zamenvallende, zoudc dan
de met vleezige vruehten en gedeeltelijk zaamgegroeide stijlen voorziene soorten moetcn opnemen. De
andere, ten naaslenbij aan de Rcinwai'dtianae gelijk, konde de soorten opnemen, welke kapsels, vrije
stijlen en veelal bekleede kelken bezitten.
Zoover mij bekend is, gebruiken de inlanders, van dezc planten alleen de saprijke vruehten, gokneusd
en met water gcnaengd zijnde, als middcl ter verfrisscbing en verkoeling in hecle koortsen. Zij kennen
deze gewassen onder den algemeenen naam Kilcho, en de soorten daarcnboven nog onder andere
namen, die het ecn of ander eigenaardigs van het uiterlijk aanzien kenmerken. Den gemeiden algemeenen
naam hcbben zij, wegens den zuren smaak der vruehten, die den mond en het gezigt doet
zamcntrekken, aan dezelve gegeven.
I. SAÜRAUJA SUBCORDATA. KHS.
S. ramiilis glnbi'iusculis, foliis ovaiibiis acutis ijasi subcordalis serialalis utrinquo glabris, pethinculis nxiHaribiis
iiiiilloris congrcgalis, calycibus glabris, scpalis iuacqualibus.
AUBTISCULA 2—3 meü'orum; RAMI subteretes, subsulcati, cinerei, glabri; RAMULI subcompressi, squamulis
nonnullis ovatis, acutis vestiti. FOIIA ovalia, acuta, mucronulata, basi obtusa vel subcordala,
serrulata voi crenulata, utrinque glabra —júniora cum squamulis nonnullis — subcoriacca, 0,25 longa,
0,05 lata, nervis sccundariis parallelis, approximatis; PETIOLI compressi, supra sulcali, subsquamulati.
FLORES axillares, congregati; riinuNcrii uninoi-i, filiformes, squamulali, bibraclcolati; URACTEOLAE
alternae, oblongae, acutae, fere glabrae, minutae. CAI-TX pentasepalus, fruclura includens; .SEPAI.A
erecta, inaequalia: duo exteriora minora, subi-otunda, obtusa; iria interiora late ovata, aculiuseula,
subcoriacca, cxtus et iiitus glabra. OVARIUM subglobosum, tiuncatum, Irisulcatum, glabrum, triloculare;
OVULA numerosa, placentis oblongis, carnosis, breviter stipitatis, afflxa. STYLUS basi simplex,
eylindricus, medio iripartitum, glabrum; STIGMATA capitulata.
Crescit ad fimnen Tcìve: IÌORMCO.
II. SAURAUJA LEUCOPIILOIA. Kiis.
S. ramiilis glabris, foliis clli|>lico-laiiccoIalis acuDiinalis obsoleto sernilalis ULI'ÌIK|UC glabris, pectmiculis axillaribus
imiUoris, calycibus glabriusculis, scpalis subacqiialibus.
ARBUSCULA 3—5 metrorum; RAMI patentes, teretes, glabri, cinerei; RASIULI compressi, glabri vel
squamulis nonnullis ovatis muniti. FOLIA ad ramulorum apices conferta, elliptieo-lanccolata, acuminata,
subserrulata, serraturis distantibus callosis, supra et subtus glabra, coriacea, 0,3 longa, 0,07 lata, nervis
primariis in ángulo 20% nervis secundariis reticulatis; PETIOLI subtrigoni, glabriuseuli, 0,02 longi.
IHFLORESCENTIA axillaris vel foliorum abortu alaris; PEDUWCULI solitari! vel geminati, uui- raro biflori,
compressi, glabriuseuli, bibraeteolati; BRACTEOLAE alternae, distantes, ovatae, acutae, deeiduae. CALYX
fructum eingens, pentasepalus, basi truneatus vel exeavatus; SÉPALA subaequalia, subrolunda, obtusa
vel acuta, intus glabra, extus basi fusco-pubescentia. CAPSULA globoso-ti-igona, trisulcata, vertice
rotundata, glabra, loculicida, trivalvis; YAIVULAE ad medium usque dehiscentes. STYLI tres, subteretes,
glabri; STIGMATA capitellata. SEMINA plm-a, 10—20 in singulo loculo, inserta in placentis hcmisphaericis
ope laminae ángulo interno loculi allixis, angulata, saepe tetrangularia, foveolala, foveoHs rotuiidatis
vel hcxagonis, fusca. STRUCTURA eorum similis Sauraujae ferocis.
Crescit in monte Singalai SUMATRA.
m . SAURAUJA MEDIA. Kiis.
S. ramulis spai-sini squanmlmis, Ibliis obovalibus acuininalis basi cuiiealis siniialosiin-alis iiUinque glabi-is, pediinculis
axillariljus vel alaribiis congrega Lis, calycibiis glabriusculis j scpalis subacqimlibus.
ARRUSCULA; RAMI tetragoni vel subteretes, glabri, fusci; RAMULI compressi, squamis subrotundis vestili.
FOLIA allerna, obovalia, acuminalissima, basi cunéala ve! obtusiuscula, sinualo-serrata, serraturis acutis
saepe iiicurvis, supra subtusquc glabra, — júniora supra et subtus squamulis subrotundis minutis
vestila - coriacea, 0,2 longa, 0,08 lata, nervis secundariis subparallelis distantibus; PETIOLI compressi,
squaraulali, 0,05 longi. IUFLORESCENTIA axillaris vel alaris; PEDIIMBLI congregali, uniflori, filiformes,
squamulnli, bibraeteolati; URACTEOLAE alternae, distantes, ovatae, minutae, deeiduae. AIABASTRUM