II. NEPENTIIEvS GRACILIS. Kiis.
N. phyllodiis derurrenlibiis, ascidiis radicalibiis ventiicoso-lubulosis, cuulinis cylindrico-tiibulosis, infIoi-esccnlii\ raceiiiosi\
fiisco-sericcil, palunculis uiiiiloris, ovi
De M'orlel dezcr soovt zv.'e\t somwijlen tot eenen onrcgckiatig ronden of meer langwcrpigcn, heutigen
knol aaii, iiiL welken een aaiilal kleine worteltjes onlstaan, benevens een, zelden meer, i-olronde, soms
gevoorde, knobljcligc, boutigc, bruin gekieurdc, horizonlaal onder of Over den bodcm kruipcnde
wovlelslok. Uii dczeu wcvtelstok cnlwikkelen zieh eene menigte zwarle, rijk inet vezelljes bedekle wortehjes,
tcv plaalse, waar jonge blad- of stengscheulcn Ee voorsehijn komen. Van deze groetl meestal
sleehts eeo, zelden meerdere, toL hoofdsleng uit, lerwijl de anderen veeUijds in groei achtorlijk bitjveu.
Van deze seheuten zijn de phyllodia langwerpig, naar de punt toegespitsl, met den voet de sleng op
ongeveer drie vierde van den omlrek omgevende, van boven glad en van onderen mct eene zcer fijne
behaving. De steel van de raiddelnerf is bruin behaard, stomp-driekantig, met eene vlakke zijde nitar
boven, en eindigt in een even zoo behaard, eivormig ligehaarapje, belwelk in dien onontwikkelden Staat
biijft of lot een' beker uitgroeit. Deze bekers zijn buisvormig, aan den voet kogelvormig verwijd en hel)-
ben bunne cirkeli-onde opening, wier middellijn tot de lengte van den beker als 1 tot 2 Staat, door eenen
geribden, naar bullen en binnen omgebogcnen rand omzoomd. Zij worden op de naar de spil gekeerde
zijde door twcc diep getande, bladaardige kämmen versierd, cn bezilten ook op dezen de bundelsgewijs
vereenigde, fijne haarljes, welke Insgelijks op het ovoi'ige gedeelle van den beker aanwezig zijn. De
nervenloop dezcr gi-oene, purper gevlekte bekers, wijkt weinig van dien der andere soorten af, uilgenomen,
dat liier de, van den voet regt naar het deksel uitloopende nerf duidelijker is onlwikkeld, en mct
haar verseheidene zij-nervcn te zamenloopen, alvoren.'? den top te bereiken. Hier vercenigen zieh deze
nerven gedeeltelijk in een klein ingesneden of ongedeeld, bruin ))ehaard aanhangsel, gedeellelijk in den
voet van het deksel. Deze laatsten brciden zieh vervolgens weder uit in het bijna eiikelronde deksel,
hetwelk aan den voet hartvoi-mig ingesneden, gaaf van rand of met eenige priemvormige tanden oinzet,
van buiLen behaard en van binnen glad, vau eenige weinige klieren voorzien, vliezig en door een fraai
aderen-net versierd is. De binnenvlakte van den beker is bi jna geiijkelijk in eene eenigzins purperkleurige,
dofle en in eene blinkend gele, met kleine zwarte kliertjes voorziene helft verdeeld, en onder de zeer
regelmalige seheidingslijn zijn twee, met dezelve evenwydig loopende rijen van klieren; onder dezen
zijn de volgende klieren minder regeimalig geplaatsl, en het is opmerkelijk, dat zij hi deze soort, op eene
bepaakle ruimte, naar den voet in getal loenemen, en er hier driemaal meer dan aan den top, bij gelijke
uiLbreiding zoudcn aanwezig zijn. Ilet naakle gedeelle van de steng der oudere planten is rolrond,
knobbelig, blinkend, zwart-bruin, en het gebladerde gedeeke seherp driekant mct vlakke zijdcn, groen
of somwijlen paarskleurig, bijna geheel glad. De phyllodia zijn overhoeks, even als de aan dozelfde zijde
slaandc en bijna boven elkander geplaatste, langwerpig, naar den top zeer toegespitsl, niel den voet Iwee
derde gedeelteii der steng omvaltende cn het overige vlakke gedeelle mct eenen bladaardigen, stomp
cindigendcn rand omzooinende, van boven glad, van onderen mel eene verspreide behartrig, 2 duim
breed en 10 duim lang, gecl-groen gekleurd, mel eene van onderen uitslekendc middcincrf, en
aan wcCrszijden Iwce of di ie uit of even boven het aanheehlingspuiiL onlspringende, mcl den ointrek
evenwijdig loopende cn zieh in den top vereenigende zij-nervcn, die door cciie menigte, dwai's ovcr de
bladuitbreiding loopende äderen zijn verbondcn. lien of meerdere, digter bij de blociwijze geplaaUtc
phyllodia, zijn soms van eene raeer ovale gedaante, waarin de lengte lot de breedle als 5 lot 2 staat.
De Steel, in welken de middelnerf verloopt, heeft dikwerf de dubbele lengte van de Jjiacluitbreiding,
is half roli'ond, eerst roest-bruin behaard, vervolgens glad, naar het uiteinde of meer in het midden
met iwee tot vijf kleine krallen, en cmdigt in een langwerpig, onregelmatig, spiis knodsje of in
eenen beker. Deze bekers zijn buisvormig, aan den voel met eene korle bogt, even boven denzelven
verwijd en vervolgens naar de opening in omvang afnemende. Bij eenen beker van 11 duim
Icngle bedroeg de groolste omlrek 6 en de kleinste 4 Ned. duim. llunne bebaring, bei verloop der
nerven en de omzoomeude rand der opening behoeven, wegens de gelijkvormighcid mct bct dienaangaande
vermelde, geene nadere opgave. De beide, op de jongere of lager geplaatsle bekers aatiwezige
kämmen, zijn bij deze soort soms meer, dan bij andere soorten, van elkander verwijdcrd cn dikwerf
alleen als eenvoudige uitstekende randen aanwezig. De Ijinncnvlakte der bekers is, vau den voet
lot op ongeveer een derde van de lengle, blinkend en klierdragende. Het aanhangsel en het deksel
wijken weinig van de reeds besehrevenen af; alleen heeft bct laatste de insnede aan den voel een weinig
dieper en de binnenvlakte met eenige weinige, vrij groote, ronde, somwijlen met eene kleine uilholling,
in het midden voorziene kliertjes of klierlioopjes. Het groolste door uiij geziene deksel was .3()slrepcn
breed en 32 slrepen lang, en bedekle de opening van eenen beker van 12 duimen lengte. De bloeivi'ijze
der mannelijke en vrouwelijke planten is schijnbaar aan hei emde der slengen geplaalst, trosvormig,
bruin behaard, dikwerf twee palmen lang, met ccnljloemige bloemsleeltjes. De algcmeenc bloemsteel
is aan den voet zaamgcdrukt, een weinig gevoord; het bloemdragende gedeelte daareiilcgen vier- of
vijfkanlig cn naar den top eenigzins plalgcdrukt. De bloemsleelljes zijn bij den oorsprong een weinig
verbreed, naar boven meer rolrond, blinkend bruin behaard. De mannelijke bloemknoppcn ziju
bijna kogcirond, en in deze liggen de beide buitenste groolste kelkdeelen over de binnensle hecngcslagen.
De buitenste declen zijn bijna cirkclrond, van buiten bruin behaard, van binnen glad, mct kleine groefjes,
lederachtig, ongeveer 2,2 streep lang en 2 streep breed; de binnensle zijn ovaal en beiden na de
opening teruggeslagen. De meeldi'aden-kolom is slomp-vierkantig, aan den voet een weinig verbreed,
glad cn eindigt in eenen bijna kogelrondcn knop, welke vervolgens meer schijfvormig wordt. Om dezen
knop zitlen twaalf langwerpige helmknopjes, welke een drielobbig, zelden kogelrond sluifmeel uitstorlen.
De vrouwelijke bloemen zijn gekenmerkt door meer cironde knoppen. Zij liebbcn de vier bekleedsclen
langwerpig ovaal, stomp, aan de buitenzijde bruin behaard, aan de binnenzijde glad, met kleine groefjcs,
1 streep breed, 2,5 streep lang. Hei vruehlbeginsel is stomp-vierkanlig, met de kanten legen over
de bloombckleedsel-deelen, naar den voet afgerond, naar den top eenigzins verdund, door cen'
vierlobbigcn, platgedrukten Stempel gekroond, bruin behaard, vierhokkig, mel eene menigte eiljes.
De kapsels zijn houtig, langwerpig, in het midden buikvormig, naar de elnden in omvang afnemende,
slomp-vierkantig, met eenigzins gevoorde zijdcn, blinkend hehl bruin, met kleine haarljes en groefjes,
ongeveer l(i streep lang en 3 streep Jjreed, in vier kleppen openspringende. Dezekleppen dragen in
het midden de vliezige middelscliolten, welke de vrueht verdeelen, zijn blinkend bruin en eindigen in
een ivk-cclobbig gedeelle van den Stempel. De talrijke zaadjes ziju legen de wanden, met hei vrijc einde
naar boven geplaatsl, spilvormig, aan beide einden toegespitsl, eenigzins zaamgcdrukt, ruw, ongeveer
I duim lang en cen derde tot eene halve streep breed. Hun buitenste vlies is eenigzins dikker.
• ¡ ¡ • M H I i l