Vierkant, naar den voet cn den top eenigzins afgerond, door den vierlobbigen, naai- bovcii eenigzins
puntig toeloopenden Stempel gckroond, digt licht bruiu bchaard cii vierhokkig. De talrijke eitjes beslaan
togen de wanden dezer hokjes eene langwerpige, driekanlige, naar boven in eencn spitsen lioek uitloopende,
tot over bet middcn gaande oppervlakle; zij zijn l)ij hunne eerste verschijning rond, cn nemcn
bij de ontwikkeling eenen mccr lang^vei-pigeu vorm aan. De kapscls zijn kort gestceld, langwerpig, in
hat midden verdikt, naar bet einde in omvang afncmcnde, stomp-vicrkantig, blinkend bruin inet kleine
groefjcs, boutig, ongcvcer 30 streep lang en 5 strccp Ijreed, in vier kleppen opcnspringende. De klepl)
en dragen aan den top een driehoekig gcdcelte van den sLempcl, en in bet raidden hei tcgen over
haar gelegen deel van den seheidswaud der hokjes; van binnen zijn zij blinkend bruin. De zaden zijn
zeer lahijk, in bet midden rolroud en naar de beide cinden elsvormig uitloopende, aan de punt van
aanhechting eenigzins slomp en ongcvecr 15 strcpcn lang. Ilct buitenzaadvlies oiiigeea in liet middclgedeclte
een los celweefsel. De raphc loopt van den voet van hei zaad legen dit buitenvlies, en Scheidt
zieh even boven de kern vau hetzelvc af, cm in bet binnenstc zaadvlies over te gaan. De kern is rolrond,
aan de beide einden stomp, en bevat de, van de vorige soorten door vorm en evenredigheid der deelen
weinig verschillcnde kiem in ren wit, niet zeer onlwikkeld kiemwit.
Dc Nepenthes Phyllamphora onderscheidt zieh van de overige, mij bekende soorten, door den getanden
rand van de phyllodia der jongere stengen, en wijkt van dc baar verwante J\. Gymnamphora af,
door den meer vcrlengden vorm van de bekers der jongere bladen, door bet bier langwerpig, bij de
verwante soort meer cirkelrond dcksel, en door de grijze, bij N. Gymnamphora bruine beharing.
Zij werd het eerst door Rumphius f ) , onder den naam Cantharifera, naar door hem in de Moluksehc
eilanden gevondene voorwerpen, uitvoerig bcschreven, kennelijk afgebceld, cn Ecvens als op Sumatra's
oostkust en op Malacca grocijende, vermeld. Later is door Loureiro ( f ) , onder den naam Pliyllampbora
mirabilis, een in Coehinchina voorkomend gewas besehrcven, hctwelk, volgens hem, op geringe
afvvijkingen {§) na, met de dfwr Rumphius vermeldc en afgcbceldc plant, overeenstemde. Vervolgens
is dezc soort in versebillende streken van den Arcbipel opgemcrkt cn vcrzameld: zoo komt zij, blijkens
de door mij in bet Herbarium van den Hoogleeraar Reinwardt geziene jonge bladc!i, op Tidore voor,
en groeit zij, naar de door Zippelius gevondene jonge spruitcri Ic oordeclen, op IVieuw-Guinea's zuidwestkusl,
cn is zij op Amboina geen zeldzaain gewas. Z,y werd mij door den Jleer Diard, als op het
eiland Banca voorkomcnde, opgegeven, cn door eenc vergelijking van dc aldaar vcrzameklc cn in liet
Rijks-llerbarium aanwezige voorwerpen, nadcr bekcnd. W. Jack Q gaf oiis kennis van baar aanwezen
in de nabijheid van Benkoelen, en dat zij ook in de omstrckcn van Padang, op Sumatra's westkust,
als ook op Borneo's zuid-ooslkust voorkomt, is door onzc latere togten in deze oortlen bewezcn.
(*) llcrbariuiii Amboincusc, V. p, 123.
( f ) Locrciro, Flora Cocliinchiiiensis, ed. orig. 4°. p. 606.
(§) Doze .ifwijkingen scliijnen mij (oc, cen gcvolg van <lc minder gutistige slnndplanls dczer pbnlen to kiaiucri zijn.
y nnoki>r, Companion tn t.hf! nolnnicnl maRuzinc, I. p. 271, cto.
Hocwel nu dc, op dcze verschillendc plaatsen verzamelde voorvvcrpen eenc opmcrkclijkc gelijkbcitl
bezitten, kan mcn toch eenig verschil tusschen dezelve aantoonen. Dc op Amboina cn Banca bijeengebragte
voorwerpen hebbcn eene tamclijk gelijke ontwikkeling, en wijken alleen in de beliaring af;
J)ij de op Sumatra verzamelde, wordt eene grootere uitbreiding cn eene soms zeer digte beharing der
jongere deelen waargenomen; de talrijke, op verschillcnde plaatsen van Borneo vercenigde voorwerpen
zijn door eene minder uitgegroelde blociwijzc en zeer geringe behai'ing, van die der genoemde eilanden
onderschciden. Deze geringe afwijkingcn zijn eenigermate uit dc verschillcnde standplaatsen te verklären.
Zoo groeijen deze planten op Banca cn Amboina, even als, volgens de opgave van Loureiro, in
Cochinchina, in eenen kiczclaardigen bodcm, die voor hare ontwikkeling niet gunstig is; daarcntegen
wasscn zij op Sumatra in de omstrcken van Benkoelen cn Padang, in eenen vochtigen, meer leemaardigen
grond, en in de nabijheid van Doekoe, waar zij zeer welig groeijen, in een moerassig, alluviaal
terreio. Op Borneo was deze plant hier en daar längs de oevers van dc Doeson-rt\ ier verspreid, en
m de omstreken van Pocioe-Lampei niet zeldzaam. Oji de cerste groeiplaats strekte zij ten sieraad
aan de, uit eene jongere tertiaire-formatie bestaande hooge oevers, terwijl, op de tweede, kleine hcuvels
en meer vlakkc moerassige plaatsen met haar prijkten. Jn dezc oorden, waar kleine hcuvels dc bewijzen
van vulkanische 0])helling, en dc vlaktc die van eenc neptunische werking opleveren; waar zieh de
vermeerdcring des bodems, door de afspoelcnde werking des waters cn dc dagelijks voortgaande humusvorming
in de moerassen voortzet, groeide dc Nepeulhes Phyllamphora, in gezelscliap van Polygonum
amoenum cn P. pulchrum, llydi-occra angustifolia, Enhydra longifolia (Tetraotis paludosa, Kwdt.)
en andere, moerassige oorden niinuende gewassen, met eenc geringe stcngontwikkeüng; terwijl zij
tusschen de grijze Mclaleuca leucadendron, den fraai groen bcbladcrden en rozenkleurige bloemen
dragenden Ploiarium elcgans gcplaatst, eenc zoo aanzicnlijke vcrlenging der steng erlangde, dat hai-e
uiteinden zieh in de ki'ooneu dczer boomen verborgen.
Dc Nepenthes Pliyllamphora en de andere soorten van dit geslacht hecten I)ij <le strand-Maleijers
Danen Gindi, hctwelk, de ovcrccnkomst dczer bladen met hunne waterkruikcn uitdrukkende, door
kruik- of kannetjesbladcn vertaald zou kunnen worden. Bij andere Maleijers, vermoedelijk van Biutang
en Singapoera, worden zij, volgens W. Jack, Priokra en Knchong-broe genoemd: hei eerste is
waarschijnlijk cene eenigzins veranderde uilspraak van Prioekh-kar, wellt Prioekh ccn' pot om rijst
tc koken aanduidt, terwijl hei woord Kar, in de Maleische Schriften voorkomende, aap beteekent, en
bij gevolg Priokra door apcnrijstpot vertaald zou kunnen worden. De Maleijers van het Menangkarbauschc
gedeelte van Sumatra nocmen haar Taboeng-broe, helgeen, daar zij het woord Tabocng voor
een vai en vooral voor de holle Icden van het bamboes, welk ter bewaring van vocht geschikt is, gebruiken,
cn met dat van Broe oi Baroe, den in de benedcnlanden niet zcldzamen Innuus nemestrinus
bestempelcn, apen-bckcr beteekent.
Omtrent den oorsprong van deze verseilillende, op ecue zelfde zaak doelende benamingen, navorschende,
is mij nu hetzclfde mcdcgcdeeld als aan Rumphius anderhalve ceuw vroeger, dat namelijk
dc apeu ccnc bijzondcre neiging zouden hebbcn om het vocht te drinken, hetwelk in deze bekers
verval is. Iloewcl ik nu zulks nimmer van, in het wild loopende apen heb waargenomen, kan ik echter