Ilei geslaclit Dryobalanops werd door Gaertner (de Fruct ibus III. pag. 49. T. 186. f. 2) gevonnd
naar ccni"-e vrucliteii, die in de verzameling; van den Engelsclien Maecenas dor Kruidkunde, J. Danks,
voorhandcn en als van Ceylon afkomstig opgogeven waren. Colebrookc nam liclzelve bij zijne besehrijving
van den Kamferboom (Asiat. Research. XII. p. 536) aan. Door anderen, welke niets
meerder van de plant kendcn, word liet niet aangenomen; door Roxburgh tot Shorea (Valica L.), en
door Lindley tot Dipterocarpus gebragl. W. Jack, gelegenhcid gehad hcbbende om niet alleen de
vrucht, maar ook de bloemen te onderzockcn, verecnigde zicli met het gevoelen van Gaertner, en
levei-de cene beschrijving van de vroeger onbekendc bloemdeelen, welke ik onder het bovenstaandc kcnmerk
hob medegedceld (W. Jack in Hooker, Companion to the Botanical Magazine I. pag. 364).
Dalkenmerk toont aan, dat Dryobalanops genoegzaam van Dipterocarpus en ook van Anisoplcra onderscheiden
is en tot deze geslachlen staat, als Vatica tot llopea. In hetzelve heb ik, voor hetgeen Gaei'tner
Columna centralis, en de Ileer Endlicher (Gener a n. 5393) Raphe erassiuscula nocmL, de uitdrukking
pars remanens axis fructus gebezigd; omdat deze den aard van dit deel, de onuitgegroeide middeizuil,
waaraan de wandeu in het vruchlbegiiisel verbonden zijn, en waardoor de voedingsvaten naar de eitjes
gaan, volkomen uitdrukt (*).
I. DRYOBALANOPS CAJVIPUORAE. COLEBROOKE.
D. folil« nvntis obliisn nciiminalis basi obtusis stil)tus plabriusculis, stipulis ovafis acalis.
Crescit -prope Ayer Bangis, etc.: SUMATRA.
Deze plant is het eerst door U. N. Grimm, gedurende zijn verblijf ter westkust van Sumatra, uit een
wetenscbappelijk oogpunt nagegaan, en in 1683 door cene beschrijving en ruwe, maar toch kcnscbctsende
afbeclding, bekend gemaakt (Ephem. Acad. Natur. Curios. Dec. 11. pag. 371). Van dezelfde
streken werd zij door Macdonald als eene soort van Laurus beschreven (Asiat. Research. IV). Vervolgens
maakte zij het onderwej-p uit eener verhandeling van Colebrooke, waarbij eene beschrijving van
den boom en van dc vrucht werd medegedeeld, en deze laatste, bcnevenseen tak, vrij juist afgebeeld. —
De gedaantc der nevenblaadjes, aldaar als lijnvormig toegespitst aangeduid, zijn op dc door mij gezicne
voorwerpen civormlg puntig. — Bij dat bekcnde, voegde W. Jack (Malayan Miscellanies, overgenomen
in Hooker Comp. to the Botan. 3Iagaz. I. p. 264 cnzv.) dc beschrijving van de nog onbekcnde
bloemdeelen, ondcr bijvoeging, dat deze plant in dezelfde familie met Dipterocarpus, Shorea, behoorde.
Volgens de reeds bckende en de mij door den Heer Ostboffmedcgedeclde berigtcn, groeit deze boom
benoorden Ayer Bangis, tegen den voet der bcrgketen, als gezcllig gcwas, hctwelk cene aanzienlijke
hoogtc en cencn gecvenredigden omvang bcrcikl. Hij schijnt mij toe, naar de mededeelingen van
dczen Deer, met dezelfde soorten van gcwassen vereenigd te zijn, als de Diptcrocarpus Baudii, bij
Padang, en dus dezcn in de noordelijkcr streken to vervangcn.
(•) I?ii Anisopleni rostnla, PI. 6, iifr. 5 , is t\nc l«i!on) zeor iliiiilcli.jk afeehfiekl.
De jongcre boomen heb ik, door de gocdheid van de Heeren Francis cn van der Linden, van Ayer
Bangis bekomcn, en naar den tuin van Buitenzorg kunnen overbrcngen. Zij groeiden daar zoo wclig,
dat zij in cen jaar ruim anderhalvc palm in lengte toenamen. Belialve dczen, zagik in den tuin van den
licer van der Linden, welke bij Padang, zeer weinig boven zee verheven is, ongcvcer 7 eilen hooge
boompjes, met eene aanzienlijke groeikracht. Deze boompjes hadden regt opgaande stammen, dooicene
min of meer donker bruine schors bcdekt, pu-amidenvormige kroonen, met naar den top allengskens
korter wordende takkcn, cn van ondcren grijs-groen gokleurdc, eivormige, toegespitste bladcn. — Volgcns
de mij dieiiaangaande gegevene berigten, wordt de opsporing dezer boomen, ter verkrijging van den
kamfer, door gebcden en ofibrandcn aan den grooten geest, voorafgegaan. Bij dozelve vervult de
J^oms^oe-nyr-liupoer, welke meestal ook de ofTeraar is, cene aanzienlijke i-ol. Deze wordt, volgens
het bijgeloof der Balla's, door droomen ingelicbt aangaande den gepasten tijd van het verU-ek der
opspoorders, den door hen te nemcn weg, en dc kenmerken der gewenschte boomen. Zij vcrlaten
zieh geheel op de künde van dezen leidsman, wiens Verdiensten hoofdzakelijk bcstaan in zijne dikwcrf
berhaalde boschwandelingen cn in de meerdcre of mindere gelukkige uitkomstcn, die dezelve opleveren.
Die wandclingen stellen hem gewis in Staat om zieh, door het kloppen der boomen, onder aanleuning
van het oor, omtrent huimeu inwendigen tocstand eenige zekerheid tc verschafFen. Van dezen
Tocngoe-nyr-kapoei' vergezcld, begeeft zieh cen gezclschap boschwaarts. leder van hctzelvc heeft een
gelijk belang bij het welgclukkcn van den togt, en allen zijn dus aandachtig met dc opsporing van den
boom bczig. Ileeft men nu zulk een' boom gevonden, dan wordt bij door den gemeiden Toengo onderzocht,
en ontvangt hij van dezen de eerste inkapping, als bewijs zijner goedkeuring tot eene verdcrc
behandcling. Vervolgens wordt, op ongeveer twee vademen boven den grond, nog eene inkapping
gcdaan, welke tot het bai-t van den boom doordringt. Aisdan hebben zij den zetel der gewenschte
kostbaarheden bereikt, van den kamfer namelijk en zijne olie. Do olie wordt uit deze insnede door cene
bamboezcn buis, als door cen gootje naar buiten geleid, en aldaar in ecnen bamboezen koker of andere
soort van vat opgcvangen. Volgens de verzckcring van sommigc inlanders, zouden door de jonge boomen
alleeu Mienjak knpoer (kamferolie) oi Kapoer moeda (jonge kamfer; aldus genaamd, omdat zij gelooven,
dat deze olie naderhand in kamfer verändert) worden geleverd, en in de oudere i)oomcn olie eii
kamfer aanwezig zijn. Zij besluiten uit eene aanzienlijke boeveelheid der olie tot het aanwezen van den
kamfer. Vinden zij derhalve ecnen boom, die hun eene aanzienlijke hoeveelhcid olie oplevert, dan
makeu zij de inkapping tot op het merg, waar gewoonlijk de kamfer ligt. Dusdocnde sehenden zij
tah'ijke, volgens sommigcn dikwijls wcl diic honderd boomen, eer zij er éénen vinden, die kamfer bevat.
Eens zulk eenen boom gevonden hcbbende, wordt die, nadat de olie er uitgeloopen is, waartoe soms
wel drie dagen zouden vereischt worden, geveld. Vcrvolgens kappen zij den stam in blokken van
ongeveer eene halve of gcheele el lengte. Deze blokken worden daarna in kleine stukken gcspleten, ten
cinde het opsporen en uitnemcn van den kamfer gemakkelijker te maken. De groote stukken kamfer,
welke voor de beste gehouden worden en onder den naam van Tcntoric bckcnd zijn, worden in het
midden van den stam, nabij het merg, in onregelmatige holen gevonden. Zij zijn zeldcn zwaarder,
dan 0,12 N. p., en gewoonlijk niet bcncden het anderhalvc lood. Kleine stukjes zijn tusschen bei houL
vcrspreid en komen daar als korrels of schilfertjcs voor. Deze worden niet zelden van het hout afgc