de uitbrciditig afvall. De naar de cinden der stcng gcplaalste bladen licbben de phyllodia een weinig
breeder, naar den lop lets slomper, en den belersteel, benevens don boker, gelijkvormig of alleeu
door eene meerdere verlenging afwijkende. De in de nabijlieid der bloemen geplaatste bladen hebbcn
zelden bekers. Hunne phjllodia M'ijken niet van de besebrevene af, en de bekerslelen vergroeijcii bier
in naar bet einde ycrdiktc en omgekrukle klawiercn. De mannelljke en vrouwelijke bloeiliossen /ijn
in of boven de okseis der bladen geplaatsl en bestaan uil, «ne of twee palmen lange, door brnine
harén bekleede, Uosvomiige pluimen. Derzelver algcmeenc bloemstcd is aan den yoet platgedrukt,
en booger aan bet bloeindragend gedeelte kantig en gevoord. Do uit denzelven ontspruitende steeltjes
zijn aan den yoet een yyeinig zaamgedrukt, en boyen dczen bijna rolrond. Zlj dragen 3 tot 7 bloemon als
een bijseberm geplaalst, en eyen boven den yoet en beneden do yerdccling eon lijnvormig-langwerpig,
stomp of zeer toegespilst, ternggobogen sebntblaadje. Op de benedensto is dit blaadje bet mooste ont-
%yikkeld; yan daar ncemt hct op de booger geplaatsto bloemstecltjes in groolte af; op de boyensto
is bet in het gobeel niet aanwezig. Do knoppcn der mannelijke bloomen liebbon den yorm cn in bunne
doelen de llgging yan de yorige soorlen. Do bloemdcelen zijn, na do opening dor bloem, mln of moor
tornggebogen, yan buiten brnin bobaard, yan binnen glad, met eene monigto kleine groefjes, tamolijk
dik °de grootste derzelye zijn bijna olrkelrond, 4'" breed on 5"' lang, cn de kleinste oyaal, 3"' brood
on's'" lang. De belmdraden-kolom is aan don yoet vierkantig, booger rolrond en oindigt in eon
sohijfyormig knopje. Rondom dit zijn 12 tot 16 lijnyonnige, soms zeer gebogene bolmknopjos geplaatst.
Do yronwelijke bloemen bebbon eivormigo knoppcn en mcer langworpigo bloemdeelen. Hot yrnolitbeginsel
is langnerpig, naar don yoet in een kort rolrond steeltjo nitloopendc, en naar den top dunncr
,yo°rdcndo, stomp-yiorkantig, mot geyoorde zijden, brnin bebaard, cn door don yierbockigon of
soms yierlobbigen Stempel g-okroond. Vier tnsscbenscbotten yordeolen bet in oyen zoo yele liokjos, en
diagen, yooral in bet benedonste gcdcelle, eene talrijkc menigtc eitjes. De kapsels zijn lang>ycrpig,
in bet midden bnikvormig, naar de beide eindcn yerdund, stomp-vierkantig, aan do zijden goyoord,
bontig, brnm bebaard, na de afvalling dor baron blinkend brnin, 3' lang en 6"' breed. 7,ij springen
op dc°z¡lfde ivijze als de yorige soorlen open. Dunne tussebenscboltcn zijn tot oyen beneden bet midden
mot naar boyen gcrigte zadcn bodokt. De zaadjcs zijn rcglopstaand, lijnyormig, naar de beide einden
elsvormig uitloopende, 22"' lang, waaryan bet korngedecllo 2'" beslaat, cen yycinig raw. Hot bnitenzaadylies
bcstaat bij doze soort, yermoedelijk ook wel bij do anderen, yolgens mijno latere waarnemingcn,
uil con fijn doorsohijnend yliesje, en onder botzelve uit langworpigo eellen. Hot bodokt een
zeer los, yooral om de kern ontwikkcid, fijn colweefsol. Door dit en längs bot buitcnzaadviics stijgt de
rapbé naar boyen, íyelke boyen de kern ombnigt cn zieb vervolgcns in de binnonste zaadbuid verliest,
llij dezc ycreeniging is liet binnenvlios oen woinig dikkor. Hol bestaat uit eon zeer lljn, door cellon
gevormd ylics, on bedokt een ander, bij Sterke yergrooting zigtbaar, geliecl olTen, doorsebijnend yliesje,
dat de kern omgeeft. De kern is wit, rolrond, aan de beide cinden Stomp, cn bostaat uit een gering
eivvit on uit de kiem. De laatste becft den vorm van de kern, en wordt door bijna even groote
zaadlobben on wortel zamcngosleld.
Dcze, door W. .lack in de woudcn van Singapocia cn Binlang ontdekte soort, Word door ons, in
18.35, in de moerassige bossobon yan Sumatra's westkusl gevonden. Iiier boioikte zij oene aanzicnlijke
grootto, en vorspreidde zij bare, door de kronkelende klawiercn der bladcn ondersteunde Stengen, tot in
de kruinen der groote, gele bloemen dragende Capolliaboomen, of in de kroonen der IVibong- (Areea
tognlaria W. J. , Onoosporma Iii.) en Renda- (Cjrtostaelijs) palmen. Zoowel aan den yoet als längs de
bladerloozo stcng, waren of hingen ccne mcnigtc groepen yan mot purperen ylekken yoorziene, eivormige
bekers. Z,ij yersiorden de steng en droegon teyens bet bunne bij, om de yoodmg der snelgrooijcnde
planten te yermocrderon. Dcze laatste yoorondcrstelling berust op de proof, dat planten, wier Stengen
door mij waren afgcsnedon, maar wier bokers ik met water had gevuld, gedm^ende oonige dagen
niet verwelkten, en dal ik het koper eenor in een paar bekers gevvorpen oplossing, later in den steel
torugyond. Dierdoor is de opnomonde %yerking yan de binnenviakte der bekers genoegzaam bowozon.
Wordt hierbij nu in aanmcrking gcnomen, dat door de verrotting der in bet yoebt der bokers vordronkeno
insekten, eene voor den plantcngroei zecr voedzame vloeistof wordl gevormd, dau kan deze steliiiig
welligt tot waarheid worden.
N. atnpullavia wljkl door bare bloelwijze van de vroegcr beschrevene soorten af, maar is door dcze
aan N. dcsLillatoria en N. Madagascaricnsis verwant, zijndc zij echter gcmakkclijk, door den vorm der
bekers, van deze beiden te onderscheiden.
VIll. NEPENTHES I\LU)AGASCARIENSIS. POIRET.
N. pliyilodiis pctioliitis, ascicliis caulinis inl'uudiLuliformibus, inüorcsccntii fusco-tomoutosâ pauiculalii, pcdunculis
foi-ynibilci'is miillifloris.
Ncpcnlhes Müclagoscarioasis Poir., Encyclopedic Botanique, IV. p. 459; WiUclenow, Speeles plnnlariim, IV.
p. 873; Braiigniart, Anuales <les Sciences naturelles, I. p. 45; Anirainatico Flaeoui-L, Histoire do Mudiigascar,
p. 150, Tah. 43.
Dcze soort, welke zecr naauwkeurig door den Heer Brongniart besebreven is, kennen %vij tot dus verre
alleen van het ciland Madagaskar. Zij wordt aldaar door de inboorlingeii Poenga genoemd. Dit woord
berinnert aan bel Malcische woord Soenga, betwelk bloem betcokent, en doet de waarschijiilijklieid
ontstaan, dat de Madagaskarcn, even als de Maleijers, dczc bekers voor blocmen houden.