g l a b r a ; AHTIIERAE basi aiBxae, compresse elongato-ovoideae, apice atlcnuatae ibidemque poro oblongxj
debiscentes; 4 minores, conneclivo quadrifido introrsum appeiidicibus duobus fìliformibus rcctis, extrorsum
appendicibus flexuosis adauclo; 4 majores, conneclivo extrorsum lamcllo rhornbiforml, introrsum appeo
dicibus duobus fìliformibus munito. OVARII hirsuti quadrilocularis tres paries ealycis tubo adhacrcntes
parte quarta liberà Iruneato-contca; OTTLA numeros a analropa. STYLUS in vertice ovarii arliculalus, teres
versus apicem iiicrassalus; STIGMA capitellalum. FRiicxrs calyce velalus subcarnosus, spbacroideus, calycis
limbo paleriformi obvallalus, vertice t runcalus, acuminc conico tcrminalus,4-loeularis,disscpimentis mem
branaccis. SEMIRA numerosa, placentas lamclliformes tegent ia, slruelurae seminis Dissocbaetac braelealae
Crcscit juxta Inclrapocì-a : SCMATRA.
De Dissocbaela nodosa is door baar aanzien vcrwant aan D. bracleata, met welke zij d e lieht groeoe
Heur gemeeu becft. Zij wijkt echter van deze af, door do hchnkuopjes, door den kegclvorm der vrucht
c i i , en door de loegespitste punt der bladen. Zij beeft vooral den vorm en bet zamenstel der sluifdraden
zeer eigenaardig, terwijl do uitgroeijing van den top der vrucht , in een kegclvorm rg punt je, de opmerking
verdient.
I X . DISSOAIAETA B IHGULATA. KHS.
D. ramulis fusco-farbiosis, foliis oblongis obtuse acumincilis basi obtosis icinerviis (< nervis 2 minoribi7s raargiü
altérais fcrlilibus, anilieris subb¡porosis, coiiDcclivo b appi'oxiaiatis), jloribus paiiiculatis, slaminibus üauicKato.
Crescit in sylvis humilioribus juxta Paattw: SUMATRA.
Door het aanzien en de kenmerken is deze soort vermaagscbapt aan D. leprosa en D. sagitta BLUME.
Zij beeft de helmknopjcs, op cene etgenaardige wijze zamengedrukt, civormig, aan den top afgcknot,
door de verlenging van dcn lusscbenwand der knopjes, in iwee poren openende, met eenen helmknoop,
^ e l k e uit eenc bijna ongedeelde, afgeknolle buitenlip en cene in twee tongjes gcdeelde binnenlip beslaat.
M A R U M I A. BL.
Dil, door de fraaiheid zijner soorten uitmuntende geslacbt, is door dcszells stichter met regt als een
der verlegenwoordigcrs van de familie der Melastomaccac, in de R ump h i a afgebeeld. Zijn kelkvorm
e n bel zamenstel der vrucbt geven aanleiding, hetzelve met Jlenriettia, Calycogonium en Clidemia,
vooral met het corsie geslacbt te vcrgelijken, dodi iiet viervoudige getal doel het afzonderen. llierdoor
nadcrl het aan Dissochacta, dat door de gedaantc van den, mei landen voorzienen kelkzoom afwijkt.
Daarenboven is bet uileriijk aanzien gebeel verscbillend: de cigenaardige donzige bekleeding, de groote,
uit de oksels voortkomende, gewoonlijk drie- of vijftaliige, aan slijve slelen gebccble bloemen, doen
vele soorten van Marumia gemakkelijk onderscheidcn van die van Dissochaeta, welke gewoonlijk minder
bekleed en slanker van groci zijn, terwijl de, in pluimcn vereenigde bloemen, door baar getal hel gemis
aan groolle vcrgoeden. Indien wij Aplectrum tot Dissochaeta brengen, dan vcrkrijgen wij daardoor
voor dit gcslaeht eenen tegenovcr de Marumi a stellulata slaandeii vorm, mct wilte bloemen. llct geslaebt
bevat drie hoofdvormen. Twec derzelve bebben de kelken met cnkelvoudige of slervormig verdeelde
borslels; de dcrde bceft eene donzige bekleeding. Kenmerkend is het bij allen, dal zelfs de kleinste
haartjcs slervormig zijn, en de borslels nict zelden door deze slerretjes bedekl worden.
I . MARMU A AFFINIS. Kus.
M, foliis oblongis acuminatis basi cordatis subl.us fusco - tomen tosi s, peduuculis axillaril is, calycc ferragincoloniCQtoso,
limbi iaciniis Iriangu lavi bus aculis iiitegris.
CAULIS scandens; RAMUH ilexuosi, versus apicem conferii, tercies, laete fusco-lomenlosi. FOLIA
c r e d a , decussata, oblonga, breviter acuminata, basi cordata, supra glabra, sublus laelc rusco-tomentosa,
coriacea, quinquenervia, 0,07 longa, 0,03 lata; PETIOLI quadrangulares, fusco-tomentosi, 0,01
longi. FLORES axillares, terni; PEDUNCULI subteretes, fusco-tomenlosi. CALYX in alabastro tubulosoobeonicus,
parie superiore conicus, latere excavatus, fusco-tomentosus, aeslivatione valvalus; calyx explicatus
lubulosus, tubo apice angusliore, intus glaber; LLUBUS 4-partitus, persistcns, inlus tomentosus,
glabrescens, Iaciniis inangularibus acutis vel acuminatis integris. COROLLA in alabastro conico aeslivatione
convoluta; PÉTALA 4 , obovata, obtusa, glabra, membranacea, caduca. STAMINA 8, dissimilia, aeslivatione
inilexa; FILAMENTA linearía, glabra, subcarnosa; ABTHERAE FERTILES teretes, sigmoi'deac, apice
poro dehiscentes, conneclivo introrsum bisetoso extrorsum nudo vel seloso; — STERI LES subteretes ulrinque
attenuatae, conneclivo lamellato inlus bisetoso extus setigero. OVARIIIM dimidia parie calyci adbaer
e n s , parte liberà semi-ovòidea stellato-tomentosa, quadriloculare; ovtLA numerosa, anatropa, placentas
subcarnosas extus sulcatas tegentia; STYLUS teres, glaber; STIGLIA punct iforme. FRUCTUS calyce velalus,
siccus, pericarpio crustáceo, ovoídcus, acumino trúncalo termioalus. PI,ACEXTAE subearnosae. SEMIPÌA
numerosa, tetraèdra, apice laliora; TESTA daedaleo- ret iculata; IIILUH micropylae approximatum; CIIALAZA
lateral i-basilaris; KUCLEUS curvatus, teres, utroque angustalus.
Crcscit in monlibiis Sakoenibang, Parnaliong : BORKEO.
F.xplicalio Taì). (50. Figura speciei. 1. Alabaslrum. 2. Alnbastrum adaltius. 3. Flos expansus. 4, 5. Starai.ia
slerilia. 6, 7. Slaroicui fertiüa. 8. Calyx dìmidialiis cum ovario. 9. Fructus iiiimaturus calyce velatus.
10. Idee» parlo calycis abscissa. 11. Idem, parlo pericarpii abscissà 12. Axis fruclùs, parie placcnlae
dcnudalA. 13. Fruclùs sodio transvei-salis. 14. 15. Semina immatura. 16. Ovarii seclio. 17,18,19. Ovula.
20. liidumCDlum.
I I . MARUFFLA L E PROSA. Kns.
M. foliis oblongo-oralis basi cordalis sublus ii ücrvis oclii'aceo- el iulcr n
s flavido-tomentosis, pcdiaiculis a.xillaribus
uiiifloris, caljci-s lade ochracoo-tomenlosi lacir
s ovatis dentalis.
Crescit in declivic monlis Sa/ioembmig : BORWEO.
Dczc soort hccft den vorm der bladen bijna gclijk aan dien der Marumia affinis. Zij is evenwel door
de bekleeding op den ccrsten blik te onderscheidcn, zijnde deze bij M. allinis rocstklcurig en bij M. leprosa
BOTAMCA '' '