OSBECKIA LINEARIS. Bl.
I n de lagere streken van Java en Sumatra tierl deze soort gezellig op klctaardige gi'ondcD, tusschen het
gras. Haar bloei is in den droogen tijd, en vöör den regen zijn hare kapsels rijp en opengesprongen.
I l c t aanzien dezcr plant en dat der in de Molnkken verzamelde, is gelijkvormig, doch in de lenmerken
bestaat eenig versehü, waardoor beide zouden kunncn gescheiden worden.
Behalve de buitengewono verienging van den snuit der belmknopjes, boeft deze soort nog soms den
slijl spiraalsgewijze gewonden en den Stempel naar de opening der belmknopjes gebogen.
M E L A S TOMA. BUB™.
CALTCK tnbus truncato-ovoideus, squamulis paleis vel setis vestitus; lirabns qninque- rarins sesfidus,
lacinüs cum totidem appendieibus altcrnantibus, decidous. PEÜU 6 - 6 . Siinin« numero duplo
petalorum, saepe longitudine subaequalia. AUTHIRÌB oblongo-lineares, poro debiseentes, oonnectivo
inaequali in aliis ealjeis laeiniis oppositis saepe elongato, in aliis petalis oppositis breviore antiee biauriculalo
vel emarginato, postiee nudo. üvjHnm caljci semiadbaerens, diseo carnoso cxcavato coronatum
setigerum. STTICS teres, apice subincrassatus. STIGBÜ punctiforme. C™LÌ baecata 6-looularis,
irregularitcr dismmpens. SBJUIW cocblcata, bilo circulari micropjlae punotiformi approximato.
n e t geslaebt Melastoma bevat drie eigenaardige groepen, die zoowcl door haar uiterlijk aanzien, aU
door bare bepaalde kenmerken kunnen worden ondersebeiden. De eene beeft M. polyantbum tot gr«ndvorm,
de andere M. asperum en de derde M. pulcbcprinmm. In iedcr derzelve is vooral de bekleeding
cen in bet oogvallend middel ter ondersebciding, en de vorm van den belmknoop een bij bet onderzoek
bclangrijk kenmerk.
De bekcndc soorten zijn bezuiden bet Ilinialaya geborgte, op de Sunda-eilanden cn in Poljncsie
verzameld. Opmerkelijk is het , dat zoo weinige soorten op het vasteland van Indie voorkomcn, en dat
M. dcnticulatum op Nieuw-Calcdonic, M. taitense op Otahcite, en talrijke soorten in de Sunda-eilanden
gevonden worden. Op deze laatsle bcliooren de meesten tot die kenmerkende gewassen, welke het
aanzien of de pbjsionomie der streck uilmaken. Gezellig verspreiden zij zieb daar, lietzij met Myrtu.
tomentosa, betzij met Psidium, over vlalten en bcrgr.iggen, soms tot aan bet oorspronkelijke bosch,
docb dikwerf worden zij d«, r hot Glagagras (Imperata) verdrongen. In de bosschen nemen weder
anderen aanzieniijke ruimten in en worden daar door de Steile hcllingen begrensd. Ilun voorkomcn
Staat eigenaardig mot hunne standplaats in verband. In vrnebtbarc gründen of in läge streken vonden
wij M. poiyantbum, enzv. met de schubvormige, teedere bekleeding; op droogcre gronden verzamclden
wij I I . Bor j anum, enzv. met de stevige borstelharon, en in de hoogcre bergstroken van den Gide enzv.,
aan de koude winden blootgcstcld, word gewoonlijk H. setigemm met zijnc liardc, Ijroze l>edckking
en bultige bladen waargcnomen.
Melastoma is door uitwcndige ovcreenko :t La "a, Chaetogastra, Pleroma, enzv. verwant.
I l c t iaatsle geslaebt heeft daarcnboven veel overeenkomst met Melasloma door de kenmerken, welke
De Caiidolle opgeeft, doch is, indien Rhexia viminea (Lasiandra Maximiliana Mart.) wezenllijk eene
Pleroma zij, ligtelijk van Melastoma, door eenige kenmerken te ondersebeiden. Deze plant heeft, volgens
de afbeelding, geen' discus op het vrucbtbeginsel, vermoedclijk ovula anatropa, boven, door
spicten openspringende zaaddoozen, enzv.
I . MELASTOÄL^ POLYAWTIIUM. BL.
Onder dezen naam heb ik versebeidene vormenvan Java en Borneo vereenigd, die, hocwel zij eenig
verscliil oplcvcrcn, niet genoegzaam ondersebeiden zijn, om als bijzondere soorten bcschouwd le
worden. De vormen van Java, waarop de Iloogleeraar Blume recds de aandacht vestigde, hebben een
aanmerkelijk versebil in de grootte der bloemen: de längs de rivier Tjisidani groeijende gewassen bebben
gewoonlijk kleinere bloemen, dan. die, welke in de velden vcrspreid slaan. Die vao Borneo zijn naar
b a n n e standplaats te ondersebeiden. De längs de Doeson-rivier verzamclde voorwerpen komen het
mecst met die van Java overeen. Zij groeiden over bet algemeen in vruebtbare gronden. Ilunne bekleeding
is, even als die der Javaanscbe, niet zeer opmerkelijk. In den vorm der bladen bestaat bij
ben eenen overgang van het eironde, aan het einde afgestompt, naar het elliptische. In bet water
groeijende of op plaatsen, die soms onderloopen, ontwikkelt zieh de plant cn worden al d e deelcn langer,
doch ook losser, terwijl de bekleeding insgelijks toeneemt.
Bij Banjermassing en hooger längs de rivier wast een breed- en een smalbladerige vorm. Beiden
hebben de takken met eene digte, tegen de sleng aangedrukte of meer openstaande, seliubvormigc,
bruine bekleeding. Hunne bladen zijn voornamelijk van onderen digter behaard. Aan den berg
Pamatton groeit, in eenen diorietbodem, een vorm, welks uiterlijk aanzien bet zoude billijken, dat hij
als eene bijzondere soort wierde aangeduid, wäre het niet, dat de kenmerken, hoe bepaald ook aan
eenige individúen eigen, bij andere minder bepaald voorkomen, en, vooral met die van Banjermassing,
te veel overeenstemmen. De bekleeding verdient, door bare bijzondere ruwheid op de takken en door
hare digthcid op de bladen, de opmerking. Daarenboven zijn de kelkslippen dikwijis zeer ontwikkeld
e n gewoonlijk vóór de opening van den kelk te zamengedraaid. In eenige bloemen staan zij vcrvolgens,
door de uitgroeijing der tusschenruimten, aan den voet van elkander, doch in andere bloemen aan denzelfden
tak zeer na aan elkander geplaatst. Eene andere verscheidenheid werd bij Poeloe-lampei, in
eenen kiezelaardigen grond verzameld. Deze is soms naauwelijks eenige duimen hoog. Hare bloemen,
Over het algemeen van dezelfde grootte, als de kleinbloemige vorm van-Java, zijn niet zeer talrijk,
zoodat sommige Stengen drie, anderen slechts eene bloem dragen.
Deze, door uitwendige oorzaken tc wceg gebragte mindere ontwikkeling, gaat gepaard met ccn ander
onderseheid in den vorm en de grootte der kelkslippen, welke dikwerf langer zijn, dan de kclkbuis en
eene bijna lijnvormige gedaant e hebben.
UoTiNICA. 57