OVER UEI GESIACBT
N A IJ C L E A
EN EENIGE VERWÂKTE GESLACHTEN,
P . W. KORTUALS.
Het gcslacht Nauclca werd door Lionaeus voor bet eerst ¡n 1762 (*) genoemd, cn voor eene plant
opgegeveD, die bij vroeger als Cephalanthus orientalis aanduidde. Bij deze opgave haalt hij, ondcr
anderen, Rheede's afbcelding (f) van de Kaloe Sjaka aan, en geeft hij, met een vraagleeken, dc
afbeelding op van dea Baocalus van Rumphius (§). Later, in 1764, deelde Linnaeus ( J bet geslacbls-
Icenmcrk mede, naar de bescbrijving van de door Rbeede afgebeelde Kaioe Sjaha, met de volgende
bescbrijving dervruclit: Semina solitaria, oblongu, subtrigona, inferne attenuala, apice obium,
hiloctdaria. Dezelfde bescbrijving dicnde Jussieu voor zijn geslacbtskenmerk van Nauclea, waarinliij
zegt: Capsula subtrigona, ab adjacentibus undique compressa, ^-locularis, ^sperma, nondehiscens;
doch hij voegde bij dit geslacbt de door Rumpbius en Aublet afgebeelde slingerende gewassen,
met in boofdjes vereenigdc Jjloemen. Lamarck beeldde onder den naam van Nauclea orientalis ecne
plant af, welkc hij vroeger als Cephalanthus chinensb had bescbreven, en als de door Rumphius voorgcsteldc
Bancalus bescbouwdc. Naar de plant, volgcns welke dezc afbeelding is gemaakt, bcsehrcef
Poiret (I) het geslacht Nauclea met: une capsule à deux loges, à deax scmcnecsj un receptacle globuleux.
(*) Spec, plant. Ed. U. T. 1. p. 243.
(t) Horlus Malabaricus III. Tab. 33.
(5) Uort. Amboincnsis III. Tab. 55.
( J Gen. plantarum. Ed. VI. n. 223.
(1) Encyclopédie Botanique. T. V, p. 434.
iiij merkte daarbij op, dat Cephalanliius en Nauclea zeer verwant waren, en bragt onder het geslacht
Nauclea: N. orientalis, N. citrifolia, do Katoe Sjaka Rhecdc, en de door Aubiet afgebeelde Ouropari
onder den naam van N. guianensis. Ongcveer in dien tijd leverde Gaertner (*) eene bescbrijving en
afbeelding van Nauclea orientalis, daarbij als kenmerk voor Nauclea opgcvende: Capsula injera, calyce
corlicata, hicocca, biloculaJ'is, pohjspenna. Se/nina sclaceo-caudala, en de platen van
Rheede en Rumpbius aanhalende. Bit kenmerk der vrucht werd door Schieber (f), met eene kleine
veranderiog, afgeleid uit de beschi-ijving der door Gaertner gegevene soort, overgenomen. Roxburgh
heeft dit kenmerk van Schi-eber, bij de bepaling der door hem afgebeelde soorten van Nauclea, gevolgd.
Hetzelfde deed Willdenow ($), die de Nauclea parvifolia en africana kon vergelijken. Met het kenmerk
van Linnaeus korat Nauclea weder bij Roemer en Schultes (,) voor, en daarbij tevens de opgavcn van
Jussieu en Lamai-ck. Sprengel neemt een gemcngd kenmerk aan: frueius drupacei, congesti,
dicocci, coccispolysperniis, seminibusmembranaceo-marginatis, en vereeuigt hiei'mede de boomvormige
en slingerende gewassen, welke door Schreber in Nauclea en Uncaria waren veideeld. Be
Candolle nam de scheiding der verschillend groeijende gewassen aan, en gaf een kenmerk van Nauclea,
aan dc afbeelding en besclu-ijving van Gaertner ontleend. Richard vereenigde dc beide vorraen: bij
gaf cen geslachtskenmerk, vooral van die soorten genomcn, welke de Nauclea orientalis van Lamai-ck
naderen; daarenboven beschi-eef hij de Katoe Sjaka van Rheede, onder de geslacbtsnamcn Anthocephalus,
naar de plant zelve, en van Cephalidium, naar de bescbrijving van Poiret. Be kenmerken, door de
Heeren Blume (4-), "Wight en Ai'nott (**) gegeven, bewijzcn, dat zij het denkbeeld van Gaertner volgen.
Dkt van den Hecr Endlicher ( f f ) is gewijzigd, ten einde Uncaria te kunnen opnemen, en bevat de
opgave van ßo}-cs bracteolis intcrstincli; voor het overige schijnt hetzelve op de waarnemingen van
Gaertner te berusten.
Er zijn dus voornamelijk drie verschillende planten, onder den naam Nauclea orientalis bcschreven,
en van dczelve vier afbeeldingen gegeven. Be ecne, de Katoe Sjaka van Rheede, welke aan Linnaeus
tot voorwerp van bescbrijving heefl gcstrekt, is door Poiret als Nauclea citrifolia beschreven, en door
Rox]>urgh als met Nauclea cadamba overeenkomendc beschouwd. Zij maakt den grondvorm uit van
het gcslacht Cephalidium en AnUiocephalus. Be andere, door Gaertner als N. orientalis aangemcrkt,
is door Willdenow en Roxburgh onder den naam van Nauclea parvifolia beschreven en afgebeeld. Be
dcrde plant, wclke dien naam draagt, is door Lamarck, eerst onder den naam Cephalanthus chinensis,
vcrvolgens onder dien van Nauclea orientalis beschreven en door Poiret uitvocrig vermeid. En dc
afbeelding van Rumphius, welke volgens de bescbrijving ¿¿ne vrucht liecft en waar dus dc vruchtbeginscls
zijn zamengegroeid, is van eene plant, welke tot dc eerste afdeeling der Nauelcaria B. C. behoort.
(•) De l'i-uctubus et seminibiis. pa^. 151. Tab. 30. I'. 8.
(f) Genera plnnlaruin. n. 295.
(5) Spec. plani. I, pag. 928.
( J Sysloina Vegclabiliuiii. V. paf?. xin.
(4.) RÌjdr. t. d. IMora van Ncùrl. lud. p:.;;. 1008.
C^) l'rodr. Peiiins. Ind. pag. 390.
( f f ) G.>iiera plaularum. n. 3280,
'Î