van bcken in de nabijhcid, aan cenige iiier werkende houthakkers, een verfrisschend vocht, hetgeen,
door afkappiiig van deu stam, uit denzelven voortvloeide. — Eeaige Psyebotriae, Cyrtandi'ae, Axanthides
enzv., vormden een struikgewas, lietwelk zoowel door den vorm en grootte der bladen, als door de
verseheidenheid van kleur, ecne aangeuame afwisseling onder de boomen opleverde. De bcsehrevene
planlengroei ondcrgaat, tot op ongevcer 1800 eilen, weioig veranderiug in soorten. Naarmate men
liooger slijgl, woidt de helling minder glooijcnd, en dragen de boomen, in derzelver hoekig gebogene
lakkeii, de bewijzen, dat hun wasdom onderdrukt wordt. Terwijl op ecne hoogte van 1700
eilen de gemelde Rubiaeeae en Cyrtandrae hoofdgewassen zijn, en hier en daar eene boomvormige
Cbnoopbora vcrsprcid is, wordt deze vorm, op 1900 eilen, boofdgewas. Van deze boogte af aan blijft
hij dit, en op 2100 eilen, waar de andere boomen grootendeels verdwijnen of, teu gevolge van den
verglaasden grond, strnikvormig worden, gi'oeit deze nog zeer welig. Aan deze grens, daar wij toeh
later den Ijcrg zouden l>eslijgen, eindigde onze wandellng. Wij hebben op dezelve bijna geene dieren
gezien, noch geboord. De stilte werd alleen door bei geluid van bei boutkappcn en, nu en dan, op
1600 eilen boogte, door dat van eenen koekoek: goe —g^e—göek, afgebroken."
X I . SAURAUJA EXCAVATA. Kus.
S. ramulis squamalis, foHis obluii^o-oljovnliljiis nculis mucronulatis basi oblusis scrrulalis supra glabris subios
spai-sim squamulaLis, [«dunculis corymbosis, calycibus squamulatis basi excavatis.
ARBUSCULA 2—4 metrorum; RAMI patentes, angulati, glabri, cinerei^ RAMULI angulati vel compressi,
squamati, squamis ovatis, subulato-aeuminatis. FOLIA oblongo-obovata, acuta, basi obtusa vel obtusiuseula,
sen'ulata, raro apice serrata, supra glabra, subtus in nervis sparsim squamulatis, squamulis
saepe setiformibus, — aduUiora utrinque glabra, — coriacea, 0,065 lata, 0,17 longaj PETIOLI trigoni,
supra plani, squamati, 0,02 longl. INFLORESCEÌVTIA corymbosaj PEDUNCULUS COMMIÍITIS axillaris, subeompressus,
squaraulatus, pubescens; PEDRWCULI PARTÍALES alterni, unlflori, subcompressi, squamulati,
fusco-pubcsccntcs. BRAGIE AE ova tac vcl oblongae, aeutae, basi cordatae, glabriusculae. CALTX
gamoscpalus, fi-uctifcr basi excavatus, sparsim squamulatus, intus glaber; SÉPALA quinqué, erecta,
subaequalia: tria ovata, obtusiuscula; duo oblonga, obtusa, subcoriacea. STYLI quatuor ad sex,
liberi, filiformes, glabri; STIGLIATA punctiformia. FROCTDS immaturus hcmispbaerieus, quìnquesulcatus,
depressus, dense fusco-leprosus, quinquelocularis, dissepimcntis membranaeeis. SEMINA numerosa,
in mueilagine gelatinoso immersa, ang ulata , ventro plana, dorso et Jateribus rotundata; TESTA foveolata,
badia, erustaceaj CHALAZA hilo subopposita; RAPHE testae adnata; TEGMEN membranaceum. EMBRYO
in medio albuminis carnosi, cylindricus, sacpe curvatus; RADÍCULA obtusa; COTTLEDOITES subaequales,
obtusae.
Crcscit in svmmo montis Sakoembang: BORNEO.
X I I . SAURAUJA LEPROSA. Kirs.
ivali-oljlongis acuminalis basi oblosiuscubs vcl
S. ramulis squami liatis, foliis ovali-obloi
siibliis lq)rosis, iloribns axillaribus corymiM
, calj'cibus squamuluLis et Icpixwis.
aiigusNids crcmiJalis supra glabris
ARBUSCULA; RAMI in angulis 45° patentes, teretes, sparsim squamulati, cinereo-fusei; RAJIDLI compressi,
sacpe suleati, squamulati. FOLIA alterna, ovali-oblonga, raro ovata, acuminata vel acuta,
mucronulata, basi angustata aut obtusiuscula, crenulata, supra glabra, subtus pube et squamulis minutis
leprosa, 0,21 longa, 0,06 lata, coriacea, nervis priraariis in angulis 45^; nervis secundariis subparallclis,
distanlibus; PETIOLI subtereles, supra sulcati, squamulati, 0,03 longi. FLORES corymbosi, raro solitarii;
VEDÜSCULÜS COMMUNIS et PEDUKCULI PARTÍALES subteretes, dense squamulati; BRACTEAE alternae,
oblongae, aeutae, supra glabrae, subtus squamatac. ALABASTRAI ovöideum, basi truncatum, puJjc et
squamulis rufis vestitura. CALYX pentasepalus, aestivatione quincunciali; SÉPALA recta, inacqualia,
rotundato-ovata, acuta vel obtusissima, intus glabra, extus squamulis et pube leprosa munita, — interiora
saepe glabra, — nervis a basi ad marginem pi-ocurrcntibus, flabellatis. COROLLA pentapctala, subcampanulata,
aestivatione convoluta; PÉTALA basi connata, obovata, biloba, lobis iuaequalibus obtusis,
glabra, membranacea, laete rosea, 0,006 longa, 0,004 lata. STAMIITA 25; FILAMENTA basi connata
inter se et cum corolla, linearía, glabra; AHTHERAE supra medium allìxac, lineares, apice subbilobae.
OVARIUM subovöideum, apice truncatum, dense pilosum, quadri- vcl quinquelocularis; PLACENTAE
oblongae, eurvatae, subtrigonae, ab apice axeos loculi pendulae; OVULA numerosa, placentas ubique
tegentia. STYLUS basi subpentagonus, supra basin quinquepartitus, glaber; STIGMATA punctiformia.
FRUCTUS immaturus calyce excreto cinctus, stylo excreto munitus, subpentagonus, deprcssus, fuscobirsutus,
quadri- vel quinquelocularis, dissepimcntis subcoriaceis. SEMINA numerosa, afTixa placentis
semiovoidels, — intus planis, extus rotundatis, opc stipitis brevis emn axi loculi connatis, — mueilagine
cincia, bemisphaerica vel angulata; TESTA crustacea, fusca, foveolata, foveolis saepe liexangularibus;
TEGMEW membranaceum. EMBRYO et ALBCJIEN similes Sauraujae excavatae.
Crescit 1 Talaga-Bodas et Papandajang: JAVA.
In de omstreken der'kraters van den Talaga-Bodas en den Papandajang groeit deze soort mct een
gering verschil van vorm. De voorwerpen van den Talaga-Bodas heljben bladcn met längere sielen,
dikwerf van eene omgekeerd-eivormige gedaante. Behalve dezen afwijkendeu bladvorm, welke aan de
voorwerpen een gcbeel eigenaardig aanzien geeft, bestaat er geen verschil. De haarbeklccding is uit
pnemvormige, aan den voet verbrecde scbubben en uit gewone baren, die soms tot sterrctjes vcrecnlgd
zijn, zamengesteld.
XIU. SAURAUJA DISTASOSA. Kiis.
S. raiiiulis squamulalis, foliis oblon^^o-cljovalibiis brcviter acuminalis subtus ^msm loprosis, florib.is corymbosis,
calycibus basi rotundaLis squamulalis.
Crescii in tnonie Probakii: JAVA.
Deze soort gelijkt door haar uiterlijk aanzien op S. bracteosa, S. vulcani en S. pendula. Van de laalste
versebilt zij door de bckleeding, welke S. pendula geheel mist. Van de beide ecrstcn kan zij onder