pilosa; coriacea, 21" longa et 12" lata, ncrvis mediano et priiuariis promincntibus, jwsteris cum primo
saepe in ángul o 45^ ad 55°, paulo a margine incurvis, nervis secundari s subparalielis approximatis, vcnis
r c t i c u l a t i s ; PETIOH semi - tewtes , supra plani, dense pilosi 3" longi. GEJIÌIAE l ineari-oblongae, obtusac,
subco m p r e s s a c , pìlis longis fasciculatis, et gi'anulis munitac, in t u s glabrae: GEMMAE florum subtcrctes,
aculiuseulae. INFLORESCENTIA axillaris, ccntri-))etaj PEDUNCCLITS COJIMTJNIS 5 ad 8 (lorus, ilexuosus, basi
s u b i e r e s , piiis flavis longis faseieulatis, parie ilonferà eompressus, pilis canis brcvioribus adpressis;
PEDTISCULI subdistiehi, breves, pilosi; CALTX tubo campanulato, intus infra faueem glabro, extus dense
pilis stellatis tecto; limbo dense piloso, inacquale quinque-partito, partibus tribus minoribus obtusis,
e t duabus majoribus lineai'ibus, obtusis vcl acutiusculis, saepe in medio subcarinalis, acstivatione
plicato-vaHata. COROLLA, pcntapetala, acstivatione convoluta; pétala basi in tubum convoluta, apice
i-otatim patentia, oblonga, obtusa, basi angustata; Ìiitus glabra, extus pilis stellatis, cai-nosa, rosea.
STAMISA indennità saejie 30, biserialia, basi coalita, ante antliesin versus apices contorta; FILAMEKTA
l i n e a r i a , cannata, glabra; AHTUERAE lineares, locellis subaecjualibus, ab apice ad basin debiscentibus,
connexivo apice in subulam sat longam, et basi in appendiccm lincarcm bi-auriculatum producto, in
filamento articúlalo. OVARIUM hcmisphaerieum, versus apiccm at tcnuatum, dense pilosum, triloeularcj
ovrLA geminata, subcollalcralia, descendcutia, paulum infra verticcm ai lka, oblonga, dorso rolundata,
l a t c r i b u s planiuscula, ventre cariuata, basi rotundata; STYLUS s u b i e r e s , pilosus; STIGMA s implex. FRUCTUS
i n d u v i a t u s calyce cuj n tubo subgloboso, basi rotundato, piloso et cum limbo inaequaliter partito, partibus
ti'ibus minor ibus subrotundis, obtusissimis, duabus majoribus oblongo- l inear ibus , obtusis, asperis, sparsim
pilosis, coriaceis, saepe 20" longis, 2,5" latis, trinerviis et retiuulato-venosis; ovòideus, versus apicem
a t t e n u a t u s , Ijasi subrotundus, parte inferiore pilis longis et superiore pilis brevioribus mimitus; epicarpio
coriaceo, sareocarpio fibroso, endocarpio subcartilagineo, fragili; abortu unilocularis; PASS PLACEniARis
vel pars remanens axis ovarii p a r i d e fructus arete adpressa linearis. SEÌIIES cavi tatem fructus complens,
fere ovoìdeum, inversum, g labrum; TESTA subcoriacca, fusca; mcsospenuium tenue cum quibusdam vasis
resini! implctis; TEG3IE?Ì mcmbranaceum; HILUM micropylae approximatum, chalazae fere oppositum;
RAPIIÉ in uno latere seminis partita et anastomosata. ALBUMEN nullum. EMBRYO crcctus; RADÍCULA
s u b i e r e s , partim inter eotyledoncs recondita; COTYXEDONES impl iealo-convolut i , arete cohaerenles.
Crescit in sylvis Meliniang: SUMATKA.
Tab. 5. 1. Gemma floris. 2. Ftos aule anthcsiu calyce ablato. 3. PelaJuni. 4. Slamina calyce et corollà ablalis. 5. Tria
stniiiina iiilro!-sum visa,iiiodiumadseriem intcì'ioi-cm pei'tineL. 6. Seclio tra os versai is anthei'ac. 1. Pars cndotLecii
vrtldc auctii. 8, Ovarium. 9. Scolio longitud ina lis ovaiúi. 10. Seclio li'aasvcrsalis cjusdem. 11. Ovaliim vei'-
ticalilersecliun. 12. Ovulumaduitiiis verticali ter secliim ciirn Eoibryonc juvcaili. 13. l-riictiis cani calyco axcrclo.
14. Fruclus, parlini denúdalas. 15, Semen í'ruclas parle cinclum. 16. Seclio longiludinalis seminis. 17. Fasciculus
])ilonim. 18. Pars folii ancla. 19. Pal's pelali ancla.
Onder de talrijkc door ons, op de westelijke helling van bet beoosten Padang gelegen gebergtc, verzameide
gewassen, is de bierboven beschreven boom een der scboonstc en aanzienlijleste. Ilij bczit niet
zciden stíimmcn van dcrtig cllen, bereiktmet zijnc groote, uitgebrcidekrooncnzcs-en-dcrtigcllenboogte,
e n is door de groote, glanztgc b laden e n lelievormige bloemen van debcmomringendecikcnonderschciden.
>tel dezen maakte bij, op cnkele minder betlcnde plaatson, den boofdboom van bet boscb uit, of groeide
in gezelscbap längs de kleine bergbeken, tot op eene boogte van ongeveer 800 eilen.
Daar bij tot dusverrc in bet wetenscbappelijk stelsel onbekend was, heb ik, bij zijne benoeming,
d e gewenseht e gelegenbeid te baat genomen om eenen naam te huldigen, die ieder, wicn de bevordcnng
e n uitbreiding der kennis van de gesteldheid en voortbrengselen der Nederlandsch-Indiscbe gewestcn
l e r harte gaan, belangstelling inboezemt, en om tevens opentlijk eenen verschuldigden dank te breng
e n aan Zijne Excellentie, den Ueer J. G. Baud, thans Minister van Marine en Kolonien, vroeger
L u v e r . i e u r - G c n e r a a l der Ncderlandsche Oost-Indische beziuingcn, ais goedgunst i g beschcrmer van de
n a t u u r k u n d i g e Commissie in die gewesten.
U. DIPTEROCARPUS TRINERVIS. RL.
D. fnliis ovalibus acutiusculis basi subrolundatis gemmisqae liuearibos altenuatia glabris, calycis tVuclifen lacinii.s
majoribus oblongo-lanceolalis obUisis, ruinoribus ovalis obtusis.
BInme, Calalogus Ilorti Bogoriensis, p. 78; Verhaiidelingeii van hei Bat. Genoolscbap, IX. p. 178;
Bijdr. lol do Flor a van Necr landsch- ludie, p. 223; Flora Javac, fase. VII.
Crescit in silvis monianis: JAVA.
Deze soort, welke in de F lor a J a v a e afgebeeld en bcschrcvcn is, werd tot heden allcen op Java
g e v o n d e n , en grocit daav, met de aan haar verwante Dipterocarpus retusus, Rl., in de bosschen van
den Salak, Probakti, Gédé eiizv., tussehen eene hoogte van 600 en 1200 eilen. In deze groeiplaatsen
bereikt zij, even als de verwante soort, niet zeidcn bij eenen omvang van vijf tot zes, eene hoogte
van 4 0 Ncderlandsche eilen, en verbergt zij hierdoor bare wijd uitgespreide, naar den omtrek digt met
b i a d e r e n voorziene kroonen, boven en tussehen liet loof van de andere boomen.
AI de soorlen van Dipterocarpus zijn bij de Sundane z e n onder den naam Palaglar bekend(*). Rehalve
dezen geslachtsnaam heeft iedere soort, voor zoo ver zij dezelve onderscheiden, nog eenen tweeden naara.
De ü . trinervis wordt door ben Palaglar Micnjak genoemd — Mienjak beteekent olie of vet —
wegens de aanzienlijke hoeveelheid balsem, die bij eene inkapping uit het hout vloeit. Deze vloeistof
(•) lleL woord Palaglar Icaii mel vleai?ehTucht verlaald worden, llel bcslaat uit de wooi-clcn Pak. en Glar: liei
cerslc Ls niij als Sanski'il bekeml, en beleekenl. vi^ucht; hei andere, vermoedclijk. uil dezelfdc laal afkomslig, verlaal
ik door vlicgcn: om de daariu voorkomende bewegende, verwijdei-ende5-, de zwevende l, cn de eindsyllabe a r , welke,
volgens llamakcr, uil rH, bewegen, outstaan is. Voor de belcekenis van het Iwcedc -v^oord, zoude ik nog liet lalijnsehe
volare, dal zcker mcl glar Ten\'iinl is — de ^ gaal loch dikweif in ¿) ovei-: nien denke aan licl hollandscJie ga en bei
n-anscbe ca — kunnen bijbrcngcn. — Wal het wuord Pala belrcfl, dit is bij de Maleijore, voor vrucht minder in
gebruik. Zij zeggen Jiiervoor meestal Boea, bclwclk van Jict Saiiskril ßoe, zijn of worden, afkomstig is. Aan belzelvc
is Pa/a, naar den dicblerlijken geest der Ooslevscho lalen, verwanl. Dit loch bestaal uil de woorden.- Pa,
hetwelk door verkoi'litig uil Boea onlslaan is, en uit de zA\'evende l, en kan dus beschonwd worden, als een txoeiw7td
:ip, of wartUn te kennen Rcvendo. Kan mcn de vrnclil, welke de kicm inshiil, <iichlei'lijker aundiiiden?
HT>T*SIW.
iL