Stelling pleitcQ. — De binnenzaadhuid is vllczig of eenigzins Icdei-achtig. — De kern is gekromd of
regt. Zij bestaat uit kicrawit en Hera, of wordt door de kiem alleen gevormd. Hct kiemwit omgceft
de kiem geheel, als ccne dikkere of dünnere laag van wilte, vleezige slof; of hct komt tussehen de
plooijen der zaadlobben en in ecne zeer dünne laag legen de binncnzaadbuid voor. De kiem heeft bij
allen bet worteleinde «aar het kiemgaatje, en de zaadlobben naar den binncnnavel gerigt. Bij Saurauja,
misschicn ook wel bij de anderen, is zij door een fiju vliezig buisje omgeven, dat haar van bct eiwit
Scheidt en, in een buisje versraald, met het kiemgaatje verbindt (PI. 19. % . 20). Door een aanzienlijk
kiemwit omgeven zijnde, heeft zij eenen rolronden vorm en laat zij de zaadlobben, alleen door de
¡Dsnede, die de scbeiding aanwijst, van bet worlelLje onderscheiden. Met weinig kiemwit omgeven of
geheel naakt zijnde, bezit de kiem het worteltje zeer klein in verhouding tot hct geheel; meestal in eene
loodregte lijn met de zaadlobben, doch bij Sehima gebogen, met den benedcnrand derzelve parallel
loopende. Ook bij alle dezen is het min ofmeer rolrond. De zaadlobben der naakte kiemen zijn plat,
vlak en, ongevouwen of ongeplooid, in zeer zamengedmkte zadcn; doch gevouwen en soms met talrijke
plooijen, in dikkere zaden; bij Thea zeer dik. In de door mij onderzochte Indische soorten is het
pluimpje weinig of bijna in het geheel niet zigtbaar.
Door deze beschouwing van de versebillendc organen hebben wij vcrseheidene afwijkingen tussehen
dezclve leeren kennen, die bij eene verdeeling in aanmerking konden komen. De belangrijkste derzelve
schijnen mij in de zamenstelUng van den knop, de ligging der bloembladen vóór de opening van de
bloemkroon, in die van bet openspringen der vrucbten, en in de ontwikkeling der eitjes te bestaan. De
knoppen leveren bet eerste ondersebeidend kenmerk ter afzondering van de Camellicae, die dezelve door
Schubben bedekt en de bladen en bloemen vereenigd hebbenj terwijl zij bij de overigen naakt en de
beide deelen gescheiden zjjn. De ligging van de bloembladen is dakpansgcwijze bij de Gordonieae en
Ternstroemieae, en zaamgerold bij de Sauraujeae en Ploiarieae. Tussehen de beide laatstcn kan het
openspringen der kapsels, die door splijting der wanden (septieida) plaats heeft bij Ploiarieae, of in bet
midden der hokjes (loculicida) bij Sauraujeae, een middcl ter onderseheiding oplevercn. En om de
Gordonieae en Ternstroemieae te scheiden, zou de uiterlijke vorm van bet zaad, doch vooral de grondvorm,
die reeds in bet eitje aangewezen wordt, in aanmerking kunnen komen; de eerste hebben binnenwaarts
gebogene, en de tweede gekromde eitjes.
De Ternstroemieae uit den Archipel zijn: Reinwardtia, Sarosanthera, Adinandra en Eurya;
de S aur auj e a e : Saurauja; de Ploiar ieae uit die streck, Ploiarium, eu uit Zuid-Amerika, lionnetia,
Arcbjtaea enzv.; de Gordonieae, Laplacea, Antheeisehima, Closaschima, Scliima, Pyrenaria; en
de Camellieae: Calpandria.
l ü l
U E I N W A I I D T I A . Kiis.
CAIYX pentasepalus, persistens, sepalis iuacqualibus, imbricatis. COROLLA pentapetala, |)eLaIis basi
counatis, cum sepalis allernantibus, aestivatioue imbrieatA. STAJHIHA multa; FILAOTSTA corollae basi
adhaercntia, lineaiia, basi connata; AWTHERAE basi aflixae, biloeulares; CONNECTIVUM mutieura. OVARIUM
liberum bi-ti-iloculare, loculis 1—4 ovulatis; OVITLA a plaeeuta prominente pendula, campylotropa.
STYLUS teres; STIGÜLJ. partitura vcl radiatum. BACCA sicca. SEAL:^ solitare, pendulum, hippoerepiformicomplieatum.
EPIDERMIS SEHIINALIS carnoso-tuberculatum; TESTA crustacea; TEGBIEI* racmbranaceum.
EMBRYO eylindricus, bieruris, in axi alburainis carnosi ; COTYLEDOKES et RADICDLA supcrae.
ARBUSCCLAE. FOLLA alterna, versus apicera ramorum fasciculatim approximala, integerrima, coriacea.
STIPULAE nullae. PEDÜKOULI unillori.
Uet geslacht Reinwardtia is zeer na verwant aan de, van hct vastcland van Indiö, door den Heer
Wallich beschreveue Anneslea, en de van Zuid-Amerika bekende Ternstroemia. "Van beiden verscbilt
bet door de veelbladerige bloemkroon en den storapcn helmknoop; van Anueslea daarenboven door den
vorm van den Stempel eu doordien de vrucbt nIet raet den kelk is zaamgegroeid ; van Ternstroeraia
door den verdeelden Stempel en de niet openspringende vrucht. Daarentegcn bestaat er tussehen de
zaadbekleedsels van Anneslea en Reinwardtia eene opmerkelijke gelijkvormigbeid en, zoo ik, naar bet
onderzoek der Ternstroemia Brasiliensis mögt besluiten, ook met het geslacht Ternstroemia. Bij de
gemeide soort van dit geslacht, even als bij die der ecrstgeuoeraden, heeft het zaadbekleedsel drie deelen:
eene vleezige, dikwerf roodgcklem-de epidermis; eene kraakbeenige, bij allen tamelijk dikke testa,
en een vliezig tegmen.
De beide soorlen van Reinwardtia zijn door ons, in de bossehcn van het weinig boven zee vcrhevcn
Doekoe, op Sumatra, verzameid. Als kleine struikjes groeiden zij op oude boomstammeu, in gczelsehap
van Asplenium, Polypodium, Lycopodium, Vanda en Dendrobium. Hare wortels waren grootendeels
tussehen de talrijke wortelvezcls der varcn verborgen; bare takken groeiden bijna regt en droegen naar
de uiteinden de dikwerf in kranscn vereenigde bladen, benevens de bloemen, welke in de oksels der
bladen gezeten waren of door de geringe ontwikkeling der bladen in trossen of aren stonden. De bloemen
badden cene geel-witte kleur, en vermengden met den aromatischen vanieljegeur der geopende
Vanda-bloemen, eenen zwakken citroenreuk.
Bij de opgave van de geslachtskcnmerken heb ik het buitenste zaadbekleedsel, dat de lleeren Wallich
en Endlicher cenen zaadrok noemen, als epidermis seminalis beschreven: eene verandcriog, die
gegrond is op de waarneming van de uitgrocijing der beklecdselen van het zaad. In den jeugdigen staat
bebben de eitjes de gewone vliezige bekleedsels, uit enkele lagen van meer of min digt celweefsel bestaande.
Vervolgens, na de ombuiging der eitjes, zijn deze vliezen dikkcr, en bestaan zij uit meerdcre
lagen van cellen. In een later tijdperk vertoonden mij de onrijpe zaden cen zeer iìjn tegmen van langwerpige
cellen, cene nog weeke testa, die uit lagen van dikwandige cellen bestond, en rondom deze.