So N A C H T - V L I N D E R S.
der wist of leende, dan maar alleen den Vlinder. Dewyl ik nu d'aaren-
tegen het geluk gehad hebbe, den geheelen levensloop van dit Dièr
magtig te worden, door eeneri Heer wiens vriendelykheid ten mynen
opzichte, ik niet genoeg roemen kan, in het naaripooren en gnnflig me-
dedeelen, der door zyn Wel Edele gedaane ontdekkingen, ten aanzien.
der Donsvleugelige Metten , zo zal dan nu de tegenwoordige Verhandeling,
de geheele Huishouding van dit in allen opzichte fraayp Ipftéfc,
behelzen. Den Naam van Diana, hebbe ik maar behouden, dewyl er myns-
erachtens geene reedenen waren om denzeiven te veranderen. By den.
Ridder Linnaus, draagt deze Vlinder den Naam van Aptilha (*), en by
andere Aufteuren word dezelve ook genoemd tunica of Lulifica.
5- |
Den 26 September des Jaars 1730 , wierd ik op het onverwachtst ■
vereerd met eenen Brief, van den Wel .Edelen. Heere M'. Cornelisvan
Linnep, gefchreeven van deszelfs Hoftleede \ Huis te Mimepad, buiten
Haarlem, van den volgenden Inhoud; „ Voor drie of vier Jaaren,
» heb ik in <c ,aatst van de Maand Ottober, twee Vlinders gevangen'
« van de Diana, of Ludifica oERunka, want alle deeze Naamen wor*
„ den denzeiven gegeeven, afgebeeld by Rafel in het Derde Deel,
„ Tab. XXXIX. Fig. 4. en van welken Vlinder, dezelfde Rafel, mede
„ in het Derde Deel Tab. LXPIII. Fig. s. de Rups, zonder te weeten
„ welk een Vlinder die voonbragt, befchreeyen en afgebeeld heeft,
" doch ik wist toen niet dat ik zo gelukkig zyn zoude,, dit Jaar nog
„ bevruchte Eieren van dit fchoone Infett te zullen verkrygen , het
C») Zie M. Houttüyn, Natuurlyke Historie tóe Deel Xlde Stuk pag. <s4 j.
geen
van *t Tweede Gezin der EER ST E BENDE. P. II. Tab. XX, XXL S i
■t geen my echter deeze Week gelukt is. Ik had naamlyk in de Maand
„ Tuny dezes Jaars, tegen den Stam van een middelmaatige Eikenboom,
„ en wel tusfehen de reeten van den Bast,.drie Rupfen gevonden, van
f welken ik de eene waarfchynlyk in het aanmaken gekwetst heb, wy.1
,v dezelve, offehoon deze zo wel als de twee overigen, naderhand in
„ eene Pop is veranderd, nog niet uitgekomen is. Daar het reeds meer
„ dan drie Maanden geleeden was dat die Poppen onveranderd bleeven
liggen, begon ik al te twyffelen, of rer wel iets uit zoude komen,
„ doch voor acht Dagen, dezelven beziende, ontdekte ik tegen de
„ Takjes of Stokjes, welken ik in het Suikerglas had geplaatst, twetf
„ Vlinders, die ik weldra zag, geene anderen dan de Diana te zyn..
., Wyl het reeds Avond was, befloot ik tot den volgenden Morgen te
„ wachten, eer ik dezelven fteeken wilde; doch ’s Avonds Iaat, ander-
„ maal myne Gevangenen bezichtigende, ontdekte ik dat dezelven ge-
„ paard waren: dit was van dat gevolg, dat, de paaring volbragt zynde,
I de Mannetjes Vlinder reeds den volgenden Dag dood was, en het
1 W yfje , dat ik in eene met Gaas overdekte Doos plaatfte,. geduurende
„ de twee volgende Dagen, zich van omtrent 40 Eitjes ontlaste, van
„ welken de 15 hiernevens gaande op het Gaas gelegd waren. Ik
” zoude gewagt hebben met U Ed. eenige van die Eieren te geeven tot
dat ik zelve eens te Amfterdam kwam, maar vermits ik deeze Week.
I waarfehynlyk niet. in de Stad zal komen, en de Heer. Kleeman in eene:
I N o te , geplaatst in de Nederduitfche Uitgaaf van Rafels Ihfeäen- I Werk) zegt) dat de Rupfen van deze Vlinders-, reeds in het Najaar
| „itkomen, heb ik dit niet willen uitftellen, te meer n o g , wyl de
” Eitjes, welken de eerlf'e twee Dagen na de legging glanßg wit waren,'.
jf
I
I