j
I
1
1
J t N A C H T - V L I N D E R S ,
hebben. Het vervellen of verwisfelen van Huid, niet alleen dezen der
Verandering onderworpen z.nde Dieren volftrekt eigen, maar ook nog
eeniger anderen, is inderdaad eene verwonderlyke zaak, want het is*
een blyk, d at, daar anders alle de Deelen , zo wel uit als inwendige,
van meeft alle leevende en in grootte toeneemendc Weezens, zo wel in*
het Dier-als Planten-Ryk, door het groejen kunnen uitzetten en dus
grootter worden, het uitwendige van deze Dieren, der Rupfen-Vel na*
mentlyk, daarentegen niet grootter kan worden-, maar door den wasdom
van de inwendige Deelen van het Die r, te klyn word, zich uit
dien hoofde op eenmaal, en wel al het buitenfte tegelyk, van het ei»
gentlyke Lichaam des Diers moet afzonderen, deze afzondering, heeft
niet alleen maar betrekking op het Vel als Vel alleen, maar ook op alles
wat op en aan hetzelve is, dus verwisfelen of liever ilroopen af, ook alla
de alderfynfte zo wel, als aldergroffte Hairen, Doorens, Hoorens, Klaauwt-
jes en wat dies meer is van eene Rups, van hier is het ook dat aan eene
zodanige afgeflroopte Huid eener Rups,alle dezich aandezelvebevindende
Hairen enz wezentlyke holle Buizen zyn, in dewelken men met Micros-
copifche Hulp kan inzien, zo lang namentlyk, als ,het afgeftroopte Vel
der Rups, zyne Vogtigheid of Zweet, welke het onder het vervellen* ver-
kreegen heeft nog bezit, want deze Vogtigheid, of dit Zweet, verdroo*
gende, krimpt alles aan het Vel in elkanderen ; ’t I s zeer licht te be-
grypen, dat, zal ’ er zo eene volmaakte loslaating van alle de uitwendige
Deelen eener Rups, gefehieden, gelyk ’er by het Vervellen moet ge*
fchieden , en ook werkelyk plaats vind, dat tot deze afzondering eeni-
gen Tyd nodig is , hier om is het dan ook, dat alle Rupfen, twee,
drie, vier, ja zomtyds meer Dagen tot deze afzondering van hunne oude
Huid.
van 't TW . G EZIN der E ER ST E BENDE. P. II. Tab. VIL VIII. IX. 3.3
Huid zich ftil ter neder zetten en om zo te fpreeken alsmetgelaatenheid-
afwachten, zonder in dien tusfehen tydeenig Voedzel te gebruiken, ’c
welk men alsdan op ’ t Vervellen zitten noemd; zeer geredelyk kan men
dit zien, of eene Rups op ’t Vervellen zit, of niet, door de verfthui-
ving of verplaatzing van den ouden Kop, want deze begind, zodra eene
Rups zich op ’ t vervellen ze t, terftond geheel naar beneeden te zakken,
tot voor het Gebid of Mond van den nieuwen Kop, waardoor het dus
ook aan eene-Rups in dien Haat zynde, volftrekt onmogelyk is iets te
te kunnen vreeten.
Den 3de Augu-ft- begonnen de voordeeligften van myne Rupfen zich
voor de vierde maal op ’ t vervellen te zetten , na welke vierde verwisfe»
ling van H u id, zy Hunnen als Rupfen volwasfenen fhat bekwamen,
verwonende zich toen volwasfen zynde, gelyk Fig. 6 oP Tab.
dien Ouderdom bereikt hebbende, hadden zy wederom meerdere fchoon, Fig, '6
heid dan voor de vierde Vervelling, want nu waren- de elf Geleedingen
volmaakt zwart, met ter wederzyden loopende hoog.geele Banden, waar
onder bynaar ronde oranjekleurige Vlakken zich vertoonden, ook was
derzelver ruig Hairigheid zeer veel vermeerderd, want deze na iedere
Vervelling meerder geworden zynde, was dus ten alderfterkften, na
deze laatfte verhuiding.
Myne Rupfen bleeven nu nog al geftadig aan ’ t vreeten, zo- lang ’ er
goede Willige Bladen te bekoomen waren, -maar door het verloopen
van het aangenaame Zomer Weeder, dezelven niet meer kunnende ver-
krygen, gaf ik Hun Gras, doch hiervan fcheenen-zy niets te willen gebruiken
, maar bleeven nog eenigen Tyd in de Vlugt.waarinikdezelven
had, rond kruipen, tot dat de vermeerderende Koude van.het Jaar J S
h a foen,.