ü
v6
fen ftaat leeft. De Ridder L in n ^ u s , dien grooten Natuur kenner,
heeft dit zekerlylc ook wel geweeten, dewyl Hyons tegenwoordig Voorwerp
Monacha of Non noemd, naar alle gedachten, dewyl veele Nonnen,
gereekend kunnen worden, onder de in eenzaamheid levende Menfchen
te behooren.
J. 2.
Tn t laatst van t Jaar 1790, kreeg ik prcicnt van mynen grooten
Vriend, den Wel Edelen Heer Mr. Cornclis van Lennep (wien ik myne-
dankbaarheid door dezen opentlyk betuige). een enkeld gelegd E i , heb-
bende gemelde Heer gevangen een Wyfjes Vlinder, welk Wyfje ook
niet meer als maar dit eene Eitje leide, waarna het ftierf, zeerwaarfchyn-
lyk dat het zich reeds te vooren van deszelfs Eieren ontlaft had. Dit
enkeld gelegd Eitje, vertoond'zich in zyne natuurlyke grootte en kleur
i.gelyk Bg. 1. op Tab. XIX. Door het Microscoop, is aan hetzelve niets
-gjy byzomters te zien, ®m. wdke reedenen ik het onder geene vergrao-
• ting hebbe afgeteekend. Ik bewaarde hetzelve , niet wetende o f het
bevrugt was al, o f niet, zelfs fcheen my het laatfte te blyken, door dien
het Eitje als ’t ware doorfchynender wierd, en zette het dierhalven maar
in een Doosje ergends ter neder, denkende ’er zal toch wel niets uit
voortkomen, den daar op volgenden Winter, nu en dan eens naar hetzelve
ziende, bleef het al eeven eens, zonder van kleur te veranderen
doch zeer toevallig den 2 1 April, van het Jaar 1 7 9 1 , naar iets anders'
willende zien , ’t welk in het eige Doosje was, zat naast het Eitje,- een jong,
en zo eeven eerst uit den Dop gekomen Rupsje , ik gaf hetzelVe terftond
Appel-Boom- Bladen, dewyl de Heer Kleman * in de Befchryving welke
Hy van dit Infefl.als Rups geefd, zegd, het met deeze Bladen gevoed,
te hebben, doch dewyl ik juist op dien tyd ook andere Rupfen had, welken
Eeke - Loof moesten vreeten, zo zette ik ook een Takje met Êeke-
Bladen ’er by, ’ t welk van dat.gevolg was, dat myn jong Rupsje, deze:
laatfte Bladen verkoos, daarentegen de Appel Bladen, onaangeroerd liet
vreetende van de Eeken zo ’t fcheen met zeer veel graagte.. Den aden
May, zette zich myn Rupsje voor de eerfte maal op ’t vervellen, en raakte
’er den 1 1 den dus zeven Dagen daar na., eerst door. Den 22den M ay,
was dezelve voor de tweedekeer van Huid verwisfeld, en. vertoonde zich:
Tig. 5. na. deeze verhuiding gelyk Fig. 2. Na het verloopen. van wederom negen.
Dagen dus den 3iften van meergenoemde Maand. May, was myne Rups
reeds driemaal verveld Meest den geheelenDag, zat dezelveonbeweeg-
lyk ltil, tegen de- eene of andere Tak, van liet Eeken Struikje, uitgeftrekt
zonder zich in het minste te verroeren, maar des Avonds en. Nachts bediende
zich dezelve van het aan haar gegeevene Voedzel, namentlyk der
Eeke Bladen. Den J uny , zette zich myne Rups voor de vierde
keet
(*) KLZMAN Beytrïgezur Natur oderlnfeften GefchichteTab, XXXIII gag. 273,
keer op ’ c vervellen, en raakte hier den volgenden Dag reeds door. Ongemeen
bevorderlyk fchynd my toe de warmte van het Weder te zyn,
tot den wasdom der Rupfen, verandering in Pop, en ryp wording des
Vlinders, van genoegzaam alle Soorten, want daar deze onze tegenwoordige
Rups, op derzelver eerfte en tweede vervellingen, verfchei-
dene Dagen moest zitten, voor en aleer zy in ftaat was het oude Vel afte-
ftroopen, dewyl het in dien Tyd koude Dagen waren, zo zat zy daarentegen
op de derde, en inzonderheid op de vierde, het welk ook de laatfte
verhuiding was, maar naauwelyks eenen Dag, zoude dit niet daar van
daan gekomen zyn, dewyl het toen-zeer warme Dagen waren? Na deze
vierde veryelling, verkreeg deze Rups Haare volle grootte, en vertoonde
zich gelyk 'Fig. 3. - Zeer verheugd was ik, dat dezetegenwoordige Rups, Fig. 3.
door alle Haare vervellingen, zo gelukkig was door geraakt,_ dewyl,
meenig eene onder het zelve bezwykt en fterfd, en door dien ik maar,
deeze eene had, err nimmer tevopren, in alle die Jaaren, in dewelken ik.
my op de Infeften liefhebbery toegelegd hebbe, ooyt eene is voor ’t gezicht
gekomen, zo moest my deze derhalven des te aangenaamerzyn.et»
ik hooptenuook, datzy eerlang in eene Pop veranderen, en ik ’er den
verwacht wordenden Vlinder uit bekomen zoude, naaar hoe zeer verichrok
ik niet op zeekeren Morgen, toenik naar dezelve ziende, zag, datzy
in het Viesje met Water, waarin ik het Eeken Takje ftaan had, inge-
kroopen en verdronken was, nu dacht ik , is alle myne hoop te leur ge-
fteld, de gedaane moéyte van oppaffing, aftêekening en waarneeming, is
alles vergeefech, mogelykverkrygeikin mynen leeftyd, nimmer eeneder-
gelyke Rups wederom, welker verdere huishouding en Vlinder, mydoor
eigene ondervinding bekend word, ik nam echter mynen Drenkeling ter-
ftoud uit het Water, leide denzelven op drie of vier dubbeld Vloey- Papier,
opdat het zich daaraan en in bevindende Water,, zooveel te fchie-
jyker mogt wegraaken, insgplyks nam ik eene Stoof, waar in ik een weinig
Vuur zette, en leide myne verdronkene Rups, met het Vloey-Papier,
op deze matige verwarmende plaats, toen dezelve nu genoegzaam droog
geworden was, befpeurde iktöc myne grootte verwondering en blydfchap
teffens, dat ’er eenige teekens van leeven als wederom inkwamen, de:
Hairtjes op dezelve begonnen, te trillen, zonder dat het Lichaam zelfs
zich nog het minde verroerde , vervolgends begonnen ook de Knopjes,
waarop deze Hairen geplaats zyn, zich te beweegen, enm het Vel der
Rups, kwam eenige trekking,, eindelyk begon het Lichaam volkome-
ne ftuiptrekkende beweegingen- te verkrygen, en het Dier kwam van
Tyd tot Tyd, al meer en meer in het leeven terug, toen myne Rups-
zcKVerre was, dat zy om zo te (preeken op Haare Pöoten wederom ftaan
kon , begon Zy in eens ongemeen, fchklyk en verwilderd te loopen ,. zo-
als Zy nimmer te vooren gedaan had , ’ t welk my toefeheen eene nog on-
natuurlyke en door angst ontftaane drift te weezen, doch ook dit bedaarde,
en ik liet Haar wederom aan een Takje met Eeke Bladen kruipen, waaraan
Zy zich. dan ook nu ter rust begaf, en de uitkomst heeft ten vollen doen 1 t a ïien>