N A C H ' T - V L I N D E R S
2) Eenigen zyn glad, anderen Hairig, onder de laatflen zyn zulke»
welken korte en fyne Hairtjes hebben, anderen daarentegen welken
geheel ruig en met lange Hairen bedekt zyn, nog anderen welker
Hairen in de gedaante van Borftels by elkander geplaatst zyn.
3) Veele dezer Rupfen veranderen in , veelen ook buiten de Aarde
in Poppen, onder de laatflen zyn ’er welken zich een zuiver Spin-
zei maken, zonder eenige by voeging van vreemde zaaken , anderen
daarenteegen vervaardigen haar Spinzel door ’c bydoen van
dorre Bladeren I afknaagzel van Hout, of andere dingen.
4) De Poppen van dit Tweede Gezin der Eerfte Bende, gelyken-
naar die van het Eerlle Gezin dezer zelfde Bende, genoegzaam ia
allen: deele , eenigen echter uitgezonden , zommigen hebben aan
het Staart-Einde een, of ook wel meer fpitze Puntjes, anderen
wederom niet»
5) De Vlinders van dit Gezin, bedekken in den rustenden fland hun
L y f met derzelver Vlerken, terwyl zy dezelven of daksgewyze ’er
aan, of vlak daar boven op leggen.
6) Zommigen hebben vederachtige , o f zogenaamde gekamde o f
gepluimde Sprieten, anderen daarenteegen Borftelachcige , of Hair
Sprieten.
7) Zo wel enkeld, als ook veelen by elkander, leggen de Vlinder
Wyfjes Haare Eieren, welken de meefien rond en niet ovaal zyn ,
ao als wel die van het Eerfte Gezin der Eerfte Bende.
5* *•
Dewyl de Rups of onze tegenwoordige Vlinder in deszelfs eerften
ftaat, terwederzyden van het L y f eenen breeden geelen ftreep
heeft, ter lengte van het geheeleDier, en de Vlinder zelfs, o f het In-
feü in zynen laatflen ftaat, ook na by den- Rand der Vlerken eenen
fmallen en met fyne bogten lopenden geelen ftreep heeft ,,zo hebbe ik dezen
Vlinder ter onderfcheiding van anderen De Geeljlreep Vlinder genoemd.
In het Hoogduitfehe werk van den Hr. Rofel f is een Vlinder afgebeeld
welke eenige overeenkomst met ons tegenwoordig Voorwerp fchync te
hebben en welke Rups de Hr. Rofel befchryfd onder den naam van: die
'fchadliche glatte brame kraut Raupe by Linnasus genoemd Brasficie, doch
of het een en dezelfde is met myn tegenwoordige Vlinder, laate ik on*
beflist ter beoördeeling aan anderen over.
§• «•
Buiten de Poorten onzer Stad wandelende,, is doorgaands myn gebruik ,
wanneer de Geleegendheid zulks maar eenigzints wil toelaaten, om aan de
Bladeren of Takken der Böomen o f Plantgewasfen, naar Ihfè&en om te
zien, hierdoor gebeurd het dikmaals,.dat ik naar het Een o f ander Infeéï
zoekende, hetzelve niet vinde,maar wel daarentegen anderen ,naar welken
ik niet gezocht hadde, zyn dit dan zodanige», welken ik , of in ’t
geheel nog niet hebbe, of welker Huishouding en manier van beftaan my
nog
t Rofel lof: Belst: I- T b: Nacht Vog: 2« Q: Tab: XXIX. Fig. 4. y.
a 3