4,8
eenen Staart he eft, zo noeme ik dezelve de bruine Een-Staart, ik
voege ’er het woord bruin daarom b y , om dat deze Rups, over den
Rug bruin i s , en de daaruit voortkomende Vlinder , ook voor ’t
grootfte gedeelte eene bruine kleur heeft, ter onderfcheiding van eene
andere Rups en Vlinder, welks Huishouding my ook bekend is ,-
en die ik in eene volgende Verhandeling hoope aftebeelden en te
befchryven, maar in plaats van bruin , geelachtig of kaneelkleurig is ,
en daarom door my de geels Een-Staan zal genoemd worden. De Heer
L innzeus heeft ons tegenwoordig Voorwerp, waarfchynlyk als Rups
niet gekend, dewyl Hy den Vlinder onder de Geometra o f Spanrups
Kapellen Held, noemende denzelven in zyn Syjlema naturee pag, 859.
N. 202. Phalena Falcataria.
Reeds verfcheidene Jaaren geleeden, vond ik in de Maand September
, meer dan ecnc van deze Soort Rupfen, en wel van verfchil-
iende groote, op de Elfen, van deze gevondene Rupfen., fponnen zich
de meesten in de Maand Gctober, tusfchen de Bladen in, op die wyze
Tab. ge,yk zulks afgebeeld is , Tab. XII. Fig. 5. zeer dikke en donker geele
XII. Draaden , bevestigden ’ t buitenfte gedeelte van het te zamengefpon-
J ' nene Blad, om het dus, als ’t ware, voor openrollen te beveiligen
deze dus ingelponnene Rupfen, veranderden die zelfde Maand in Poppen
, welken den daarop volgenden Winter over leiden, en waaruit de
Vlinders, het Jaar daarna, in ’t laatst van de Maand April, uitkwamen,
doch dat dezelven ook laater in ’t Ja a r , en dus tweemaal als Vlinders
en Rupfen in een Saifoen verfchynen , blykt uit het volgende.
Den 10 July van het laatst verlopene Jaar, eenige Rupfen hebbende,
welken Elfe Bladen moesten vreeten, liet ik ten dien einde een Tak
met dergelyke Bladen, haaien en naar Huis brengen, deze Bladen naar-
BÏende, vond ik op een derzelven, eene bynaar volwasfene Rups van
deze
deze Soort, welke thans ons Voorwerp is, dezelve had naar ’t my toe-
fcheen, Haar laatfte Vel reeds bekomen; Denzelfden D a g , liet ik nog
.zoeken op dien eigen Boom, van welken de Tak die men my gebragt.
had afgefneeden wa s, en men vond ’er ook nog tien eeven zulke
bruine Eenftaart - Rupfen op, als dewelke ik afgebeeld hebbe Fig. 2. Fig. 2.
in den rustenden ftand, en Fig. 3. in de kruipende o f loopende ge- Fig. 3.
daante, welke ik allen met Elfe Bladen, tot de verandering to e , gevoed
hebbe. Zeer aartig is de ftil zittende of rustende ftand van deze
Rupfen, en waarby zy nog deze byzonderheid voegen, dat zy dilc-
maals met den Kop en het voorfte gedeelte van het L y f, zich ongemeen
fchielyk en als trillende op en neder beweegen, waardoor zy met
den Kop, op dat geene waarop zy zitten ftaan, het welk daardoor een
tamelyk hoorbaar geluid geeft. De Kop dezer Rupfen, in den rusten-
den ftand by Fig. 2. van vooren te zien , is mede niet oncietlyk ge- Fig. 2.
teekend, om dit duidelyker te vertoonen , hebbe ik denzelven Mg. 4- Fig. 4.
een weinig vergroot zynde afgebeeld. Op de bovenzyden der Elfe
Bladen, zitten meest altoos dit Soort van Rupfen1, ’t welk veifchillen-
de is met verre de meeste andere Rupfen, als welken zich doorgaands
aan de ondevzyden der Bladen , van die Gewasfen, waarop dezelven
t’ Huis behooren, ophouden. Veele van myne tegenwoordige Rupfen,
deeden het ook, dat zy het Blad, waarop zy zaten, met eenige zeer
dikke Draaden, bynaar tot elkander fponnen, en alsdan in dit eenig-
zints te zamen gefponnen Blad, Haar verblyf hielden, vreetende maar
alleen van de kanten van dit Blad, tot zo lang, als hetzelve toereikende,
o f versch genoeg voor Hun was.
§■ 4 -
Na dat ik de grootfte, en dus waarfchynlyk ook de oudfte van myne
Rupfen, maar drie Dagen gehad hadde, dus den 13 ].uly, vervaardigde
zich dezelve, een eeven zodanig Spinfel, gelyk myne verfcheidene Jaa-
jfen te vooren gehad hebbende Rupfen deeden,. en het welk hier voor
reeds befchteeven en afgebeeld is, Fig. 5. Ik wilde het niet w a a g e n ,^ . j ,
om ’er den tweeden of derden Dag reeds naar te zien, of myne ingem
2