ïS N A C H T - V L I N D E R 5
hebbe, mogelyk vreeten zy rog veel meer Bladen van andere kruiden*
of Plantgewasfen dan de hier reeds genoemden, doch dit weet ik niet
by eigene ondervinding, daarentegen de bovengenoemden, hebben
deze Rupfen by my zelfs gevreeten, en dewyl zy het hun'gegeevene-
Voeder, zich zeer wel fmaaken laaten, ja ’er zelfs om zo te fpreeken
als met gulzigheid van vreeten, ook door dien het groote Rupfen worden
zo moeten zy uit dien hoofde ook veel'vreeten, dus komt het my niet
oneigen voor, deze Soort, De Veelvraat - Rups te noemen, te meer. nog,
om dat de Heer R ösel (*) deze Rups befchryvende, dezelve ook de
Vie f ras in’t Höogduitsch (’ t welk zeggen wil de Veelvraat) noemd. De
Heer L ’Admiral, in zjn werk, tot Tytel voerende: Naauwkeunge-
waarneemingen omtrent de veranderingen van veele Infetten of Gehrvene
Diertjes, dit. ons tegenwoordig Infedlookbefchreevenhebbende, noemd*
hetzelve aldaar op pag; 32 De Bruine Jaager. De Ridder L inn.t.u,
noemd’ den Vlinder uit deze Rups voortkomende Phalena Rubi zekerlyk
om dat de Rups in de vryheid ook op de Braam • Beziën, gelyk de
Heer L’Aimiral fchryfd, gevonden word, en dezen in ’ t Latyn Rubi
heeten. De Heer Göeze noemd dezen Vlinder in zyne Entomol:
Beytrage ster Theil ster Band pag.. 236 in naarvolging van Limaeus
Rubi, of Brombeerfpmnen
§;. 2.
In ’ t Jaar 1787 den 6 Juny,dus in ’t midden vanden Zomer, deed
my zeeker voornaam Heer, wiens vriendelykheid te my waards in t mede-
helpen opfpooren van Infeóten, ik niet genoeg roemen kan, eenige
Eië-
(*) Rosel InfettenBslustiging. 3t,er Theil Tab: 49. Pag. 283
van V T W. GEZIN der E ER ST E BENDE. P .1I. Tab. VII. VIII. IX. 29
Eieren prefent, waar voor ik zyn Wel Edele hiermede opentlyk myne
dankerkentenis betuige, deze Eieren, welken zekerlyk weinig Dagen te
vooren door de Moeder vlinder gelegd waren, geleeken zeer veel in groot-
te,naarde zogenoemde Riet-Vink Eieren, befchreeven en afgebeeld,in
’t- Eerfte Deel van dit Werk in ’ t vierde Stuk, Tab. VIII. Pag. 37.
Van ons tegenwoordig Voorwerp hebbe dezelven afgebeeld Tab. Vll.T^b.
Fig. 1. Deze Eieren, zyn bruinachtiger dan die der Riet- V inken,Fig. 1,
welken meer naar ’t blaauwe trekken. Dezelve door het Microscoop
■ beziende, vond i k ’er geene zodanige by zonderheid, aan, welke my het
der moeyte waardig, dacht te weezen, om een zodanig Ei vergroot af-
teteekenen, dezelven zyn ligt bruin van kleur, ieder met een zwart
Stipje, aan ’ t eene Einde voorzien, onder welk Stipje nog een geheel,
flaaaw kringetje rond om het Eitje loogt.
$. 3-
Na dat ik boven befchreevene Eieren 10 a 12 dagen gehad haddey
kwamen de jonge Rupsjes uit dezelven te voorfchyn, zynde 16 Pootige-
en nagenoeg 2 Liniën van 1 Rhynlandfche Duim lang,-over | geheel
ruig, met 12 zwarte en n geele Banden rondom het L y f verderf.
Dewyl ik niet wist wat dezelven voorVoedzel moesten hebben, dewyl
de Eiëren aan Rasters of eene Houte-Schutting niet zeer hoog boven-
dén Grond gevonden'waren, zo gaf ik dezelven een zootje Gras, doch
hier zo het fcheen weinig of geen fmaak in vindende, gaf ik hun willige
Bladen, welken zy. zich zeer-wel fmaaken lieten.- De grootflen van-
Hun zetteden zich den 26 Juny reeds voor de eerfte maal op het Vervellen
dus maar 8 a 10 Dagen na dat zy uit de Eiëren waren gekomen;
kort voor dat zy zich ter Vervelling zetteden,was derzelver grootte en-
o- • kleur