«enen anderen, welke in het Eerde Deel van myu Werk (*) reeds be-
fohreeven en afgebeeldis, en aldaar met den Naam van Snuit ■ Winder
benoemd. Zo veel my bekend is , heeft nog de Ridder L inm/eus, nog
ook geen ander Auditeur, ons tegenwoordig Infedlbefchreeven ofafgebeeld.
$• 3-
Den ri en 12 ]uly, des voorledenen Jaars 1788. in deProvintieOver-
Ysfel zynde, vond ik op degroote Brandenetel-Bladen verfcheidene groen
geftreepte Rupfen. van verfchillenden Ouderdom, doch allen met niet
meer als veertien Pooien voorzien, ontbreekende aan dezelven het ëer-
Tn.b.11. fte paar Middel of Buik-Pooten, dezelven zyn afgebeeld op Tab. LI.
J-ig 4'. f p 4. 5. (. Na dat ik de kleinften van Hun, nog eenigen Tyd met
j. 6- Brandenetel Bladen gevoed had, jn welken tusfchen Tyd zy ook eenige
maaien van Vel verwisfelden, bleek h e t, dat derzelver uiterfte grootte,
Lig. <5. dus volwasfen, niet meerder wierd als Fig. 6.
Het fchynt my toe niet goed te zyn, dat wanneer men Rupfen , op
het Eene of Andere Kruid t’Huis behoorende heeft, by voorbeeld; onze
tegenwoordige op de Brandenetel Bladen, nu eens geefd van zodanigen
welken om en by deze Stad groeyen, en dan eens wederom op eenen
anderen T yd , dezulken, welken van eenen anderen Oord zyn, ’t komt
my voor, dat het altoos beeter is , wanneer men het hebben kan, dat
men Hen telkens van een en hetzelfde Voedzel, ’ t welk op eene en dezelfde
Plaats gegroeid is, geefd, my dunkt het eene van de reedenen
te weezen, waardoor zo dikmaals Rupfen, welken men elders gevonden
heeft, na dat dezelven t’Huis gebragt zynde, van dat Voedzel gebruiken
moeten, ’ t welk daar ter Plaatze groeid, daar men zich alsdan
bevihd, zomtyds zo gereedelyk fterven, dewyl zy alsdan Kost gebruiken
moeten, op eenen anderen Grond gegroeid, van den welken zy nimmer
gewoon waren iets te nuttigen.
5- 4-
De grootfte van myne gevangene Rupfen, fponnen zich den 14 van
dezelfde Maand reeds in, om in Poppen te veranderen, en gebruikten
tot dit Spinzel, de Aarde en andere: drooge Vuilnis, welke op den Grond
f;„ - van Haar Verblyf zich bevond. Het Spinzel by Fig. 7. afgebeeld, is
naar een zodanig geteekend, ’ t welk ik met eene Schaar opengeknipt
hadde, om ’er des te beeter de Pop in te kunnen zien leggen, en wel-
y-,v g ke Pop buiten het meergenoemde Spinzel zynde, zich vertoond als Fig. 8.
. b ’ Niet lang waren deze Rupfen in den Staat van verandering, want reeds
den derden Dag na het infpinnen , bevond ik dat zy, welken ik alsdan
het
' Sepp Nederlandfche Infedten Nacht-Vlinders, van ’t Tweede Gezin der
Eerfte Bende Tab. 1F . pag. 1 7. . .
het Spinzel openmaakte, o f welken zich tegen de Wanden van het Glas
waarin Zy waren, zodanig aangefponnen hadden, dat ik Hunne daarin heb -
bende Gedaante zien koude, op den derden Dag reeds in Poppen veranderd
waren, of veranderden.
5- 5.
Gelyk het niet lang duurde, dat deze Rupfen Poppen wierden, zo
duurde het insgelyks ook niet lang, of de Vlinders in het Poppen-Vlies
beflooten, kwamen uit het zelve te voorfchyn, en wel in het begin van
de Maand August, dus maar omtrent 16 a 18 Dagen, ns dat de Rupfen
waren Poppen geworden, kwamen de Vlinders, afgebeeld Fig. 9. en 10 .
uit dezelven voor den Dag. Vreemd, en teifens aangenaam was het my,
dat deze Vlinder, welken ik in dezen Staat, reeds lang te yooren g e kend
had, en uit eene geheel andere Rups vermoede voorttekomen, nu
ontdekte boven befchreevene Rups, in deszelfs tweeden Staat geweest te
zyn. De Mannetjes van de Wyfjes, zyn nergends anders in te onderdel
fcheiden , dan in de mindere dikte van het L y f, by dat van het Wyt-,
je vergeleeken zynde.
§• <*-
Dewyl ik uit de verfcheidene Poppen welken ik had, Mannetjes en
VVyfjes Vlinders teffens bekwam, zo zette ik dezelven in eene Vlugt
by elkander, in dewelke ik eenige Brandenetel Struiken plaatfte; myne
Vlinders paarden ook gerèedelyk te zaamen, en de Wyfjes leiden Haare
Eieren, enkeld, niet by Schooien, aan de onderfte Zyden der meergenoemde
Bladen doch dewelken aan dezelven, tin uiterften moeyelyk te
vinden waren, voor eerst door Haare kleinheid, en ten anderen om dat
zy bynaar de eigene groene kleur hadden, gelyk die der Bladen was.
Fig. i. vertoond een zodanig Eitje, in zyne naatuurlyke grootte, engit,
Fig 2. zo als hetzelve zich door het Microscoop vertoond. Niet meer
als'maar acht Dagen, leiden deze Eitjes in die hoedanigheid, toen de
jonge Rupsjes ’er uit voortkwamen,zynde volmaakte Span-Rupfen, met
12 Pooten, doch welken, zonder met een vergrootend Glas gewaa-
pend C o g , niet te zien waren; zeer gereedelyk lieten deze jonge Rupsjes
op de minfte aanraaking der Bladen, zich aan zeer fyne Draadjes
afzakken, waaraan zy zich lang lieten hangen, voor en aleer zy wederom
naar boven enterden, twee zulke aan Draadjes hangende Rupsjes, hebbe
afgebeeld Fig. 3. V y f Dagen na dat zy uit de Eieren gekomen waren, ’c
welk was den 1 1 Auguft, zaten de meesten voor de eerfte maal op het
vervellen, en waren voor het grootfte gedeelte den 19 derzelver Maand
verveld. Voor deze eerfte vervelling , wierden de Rupsjes ongemeen
bleek van kleur en bynaar geheel doorfchynende, maar na de vervelling
waren zy wederom donker groen. Den 2 1 , dus maar drie Dagen na de
eerfte verwisfeling van Huid, zaten zy voor de tweede keer op het