de oudften, zetteden.zich dèn' ifteti May , voor -de' eerfte maal op heE
verwisfelen van Huid, en waren den 3den ook reeds verveld, vertoonen- 3' de zig toen gelyk Fig. 3. Den i4den van dezelve maand, dus elf Dagen
’er na, waren.de gromden voor de tweede keer van Huid verwisfeld,
hierna bleeven zy in wasdom voortvaren tot in de Maand Jüny, na in
dien tusfchentyd nog twee maaien van Vel veranderd -te zyn , Hunne
volle .grootte bereikt hebbende vertoonden zy zich gelyk ik in ’t begin
van deze 'Verhandeling reeds gemeld hebbe.
Men ziet dus uit dezeLevensbefchryving, dar, zo wel de Rupfen, als-
ook de Vlinders, ieder maar eenmaal in een Jaarzyn, teweeten de Rupfen in
’c voorde van den Zomer, in de Maanden April May en Juny, de Vlinders
daarentegen in den Herfst of September, echter is het mogelyk, dat
men ook in ’c Voorjaar , deze Vlinders levendig ontmoeten kan, ‘hoewel
zy het Jaar te vooren reeds uit Hunne Poppen zyn gekomen 4
wanteen van myne twee Mannetjes-Vlinders, ’t welk den 2 September
uit de Pop gekomen was , bleef levendig de-n geheelen Winter door
tot den tjden May des volgenden Jaars, op welken Dag hetzelve zyn
leeven eindigde., wanneer dit nu in de vryheid ook gebeurd, dat de
eene of andere Vlinder , meer dan gewoon lang leeven blyft, en men
zodanig een in ’c Voorjaar aamreft, is zulks noch geen bewys dat dezelve
-ook juist dat Voorjaar moet uitgekomen zyn, en men dus de Vlinders
tweemaal in ’t Jaar zoude hebben., neen, het kunnen overwinterd
hebbende Vlinders weezen, welken men vroeg in *t Voorjaar ziet dus
men nog niet eigentlyk zeggen kan , men heeft deze Vlinders tweemaal
in ’ t Jaar. Dat verders alle overwinterende Vlinders, Mannetjes
,en geene Wyfjes zyn , komt my mede niet onwaarfchynlyk voor , by
myn tegenwoordig Voorwerp, was Jjet Wyfje kort na het Eier leggen
geftorven, had niet meer als 2 1 of 22 Dagen geleefd, een der Mannetjes'daarentegen
bleef leeven' gelyk reeds gezegd' hebbe' tot den iaden
May , zynde van den 2 September des voorgaanden Jaars afgerekend
254 Dagen. De Citroen-Vlinders, welken men vroeg in ’t Voorjaar
ziet vliegen, zyn allen Mannetjes, ten minften hebbe ik ’er nog nimmer
een Wyfje mede bygezien. Een myner Vrienden, vond in ’t midden
van den Winter, buiten in oude willige Hoornen, naar Infeflen zoekende
, tusfchen de fcheuren en reeten, een of twee levendige Roesjes
Vlinders, ik hebbe dezelyen wel is waar zelfs niet gezien , maar zyn
Ed). betuigde dat ze zeer fchoon en fterk van -kleur waren geweest
juist dit fchoon en fterk van kleur weezen , doed my denken , dat het
insgeiylts Mannetjes geweest zyn , wyl desen altoos fterker van kleur
.zich bevinden als de Wyfjes.
t\tarTTT-VT JNDETïS ra ^ T w e e d eG e z in ^ ’EERSTEBENDE.