«4 N A C H T - V L I N D E R S ,
foen, Hen zich onder de dorre Bladen en andere Ruigte, welke ik Hun
gegeeven had verbergen deed, allen welken dus overwinterden, rolden
zich geheel in elkander, gelyk de Afteekening Fig. 7. doed zien. Of
zy deze in elkander gerolde Gedaante, aanneemen, om Hunne uitwaas-
femingen des te minder te doen zyn gedurende den Winter, wanneer
zy toch geen Voedzel zo ’ t my is toegefcheenen gebruikten, dan o f zy
dit doen , om derzelver inwendige Warmte, om zo te lpreeken als
meerder by elkander te houden, is my onbekend, doch heteene, o f
andere, fchynd niet onwaarfchynelyk te weezen.
Den 2 s Maart des volgenden Jaars, een fraaye en warme Dag zynde,
befpeurden myne Rupfen dit ook, zy begonnen daardoor reeds des Voordenmiddags
nog in Huis en in Hunne Vlugt zynde, zich te verroeren
, en uit de op den Grond der Vlugt leggende Ruigte voor den Dag
te koomen, hierop nam ik de gebeele Vlugt buiten Deur, en zette dezelve
in den Zonnefchyn, waarop zy zich bynaar allen in beweeging
begaven, kruipende op de Zootjes Gras, en verders in de geheels
Vlugt overal rond, tegens den Avond, de Zon weggedooken zynde,
nam ik myne Rupfen wederom binnen en in Huis; Dit rond krui.
pen en zich in beweeging begeeven, dacht ik datzy deeden, uit
oorzaak om naar nieuw en frisch Voedzel te zoeken, ten dien einde gaf ik
Hun ook, zo dra’ er maar eenige kleine jonge Blaadjes van Willige, Vlier,
Hage-Doorn, Duin - Palm, Elfen en nog meer andere Groentes waren,
dezelven aan Takjes en Plantjes, maar zonder iets het minfle ’er van te
gebruiken, kroopen zy over dezelven heen en weder, en deeden dit
loopen of kruipen, meerder of minder, al naar mate dat het een warmere
o f koudere Dag was. Tot dus verre toe was het met de fterfte myner
«
van 't TW. GEZIN der EER ST E BENDE. P. II. Tab. VII. VIII. IX. 3^
Ser Rupfen nog al tamelyk wel gegaan, zynde ’er geduurende alle de
Winter Maanden terwyl zy in ’ c geheel niets te vreeten hadden , weinige
of genoegzaam geeue geftorven, maar nu begon de fterfte zeer
onder Hen te woeden, zo dat ik- dezelven bynaar allen door den Dood
verloor, het iterven van deze Infeéten, in* den flaat van Rups, fcheen
niet veroorzaakt te. worden door eene fchielyke en geweldige beroovinge
van het Lceven, maar door een langzaam verminderen en uit-teeren,van
alle vermogens en krachten des dierlyken leevens,- in deze Sehepfels,
want eene volwasfene Rups, gelyk Fig. 6. wierd al kleinder en kleinder, Fig. &.
doch bleef echter nog ïn het leeven en zich beweegen, eindelyk wierd
©ok het kruipen of- beweegen, minder en- minder, en de Rups, verloor
al langzamerhand, alle Hare grootte en fchoonheid,tot dat dezelve eindelyk
tot die kleinte en onaanzienlykheid geraakte , gelyk by Fig. 8. e e n e 4..
dusdanig geftorvene en zo geheel ingekrompene Rups afggbeeld is,
t 4-
De weinige overgebleevene Rupfen, welken zo ’t fcheen nog gezond
Waren, begonnen zich eindelyk in ’ t begjn van de Maand May, inteipin-
nen,van welke ingefponnene Rupfen, de eerfïe in eene Pop veranderde
den i? dier gedachte Maand May, na eene buitengemeen lange legging,
als Rups, want nimmer kan ik my herinneren het ondervonden te hebben
, dat eene Rups na- het vervaardigen van Haar Spinzel, zo veele Dagen
in hetzelve op de verandering geleegen heeft als deze. Tot het maa-
ken van een zodanig Spinzel, afgebeeld' Tab. IX. Fig, 9. had de7|tf:
Rups wel drie a vier Dagen toegebracht, eer zy hetzelve volkomen Fig. s*
gereed had', dit Spinzel , was ten aanzien van dcszelfs grootheid en
i