NEDERLANDSCHE INSECTEN,
B E S C H R E E V E M EN A F G E B E E L D .
TWEEDE DEELS ZESDE STUK.
.J®!S!.a;SÖS®:3!Si«:SSS®!SS!ffi!S!:®®®iSSS!®S!®SS®l®
Z E V E N D E V E R H A N D E L I N G .
O V E R DE
N A C H T V L I N D E R S ,
iv a n ’t T weede G e2jn der T w e e d e Ben d e .
De S Y R I N G E V L I N D E R ,
P. II. Tab. VII,
S. I .
^ ^ g ^ » n d e r alle de Rupfeö, welken eene vreemde Gedaante hebben,’
I j v e r d i e n d ons tegenwoordig Voorwerp , mede wel degelyk
geteld te worden, om deszelfs twee aanmerkelyk .groote
Vleeschachtige Haaken en overige Bulten, welke hetzelve op
«n langs den Rug heeft, en de wyl zo veel ik weet, dit Infect in den Raat
van Rups, zich alleen tot de Bladen der Syringe-Boompjes bepaald,
en zich met dezelven geneerd, zo hebbe ik uit dien hoofde, den oaar
uit voortkomenden Vlinder , de Syringe Vlinder, genoemd. De Ridder
L sn n a v s , heeft dit Infect, naar alle gedachten om dezelfde redenen,
(<g) ook