ja N A C H T ■> V L I N D E R S.
Vlinder genoemd, om reedenen dewyl de Rups zich op de Ype - Boome»
onthoud, en met derzelver Bladeren zich geneerd, ook als eene tien poo-
tigeRups, onder de Span-Rupfen, of zogenaamde Takken behoord. Door
den Ridder L inn^US word deze befchreevene Ype - Tak Vlinder, Alnhria
gehéeten. Ons tegenwoordig Voorwerp, insgelyksals Rups éene tien-
pootige Span-Rups zynde, en wei eene zodanige, dewelke met alle
recht, uit hoofde van Haare knobbelige gedaante, en in den rustenden
Rand zich eevenzo recht houdende als een waare Boom-Tak, zich ook
met de Bladen der Ype-Boomen geneerende, een Ype- Tak kan genoemd
worden, dewyl nu de daaruit voortkomende Vlinder, en wel inzonderheid
het Mannetje eene fchoone Oranje kleur heeft, zo noeme ik dan
het tegenwoordige Infeft, ter onderfcheiding van het hiervoor reeds
befchreevene, de Oranje Ype ■ Tak - Vlinder, L innzeus noemd ons Voorwerp
Prunarh, waarfchynlyk heeft Hy de R u p s , op Pruim-Boomen
gevonden.
I a...
Door de vriendelykheid van den Wel Edelen Geftr: Heere De Cocq vttn
Nereynen, Capitein ingenieur, aan wien ik het hiervoor befchreeveneV oor-
werp de Syringe Vlinder, te danken hebbe, ben ik ook ons tegenwoordig
Voorwerp verfchuldigd, zyn Wei'Edele Geftr. had de goedheid, ; my
in de Maand September des Jaars 1790 eenige toen noch maar jonge
Rupfea van deze foort prefent te doen, ik gaf dezelve Ype-Bladen,
zo
van 't Tweede Gezin der TWEEDE BENDE. P. II. Tab» VIIIt IX» 33
zo lang dezen nog te bekomen waren , doch dezelven er niet meer
zynde, moesten ook myne Rupfen met vreeten uitfeheiden , zittende
toen den geheelen volgenden Winter over, zonder het minfte Voedzel
te gebruiken, tot het Voorjaar, en wel in de Maand April, wanneer
zy wederom van de eerst uitbottende Knoppen, en veryolgends van
de ontluikende Ype-Bladen welken ik Hun gaf, begonnen te vreeten,
zy hadden toen de groote als Fig 6. op Tab. VIII. Iets mynes erachtens JgM 5.
aanmerkelyks, moest ik hier niet vergeeten te melden, ik had veertig VIII.
van deze Rupfen, geduurende den Winter geplaatst in eene Kamer, alwaar
Dagelyks een aanmerkelyke graad van Warmte was, veroorzaakt
wordende, door het Vuur ftpoken in eene Kachel, in een ander Vertrek
daarentegen, alwaar den geheelen Winter in ’t geheel,geen Vuur
gebrand werd, en dus de koude en warmte van hetzelve, zich vol?
komen regelde en gelyk was, met de Koude in de buitenlucht., had
ik ’er zestien geplaatst, van deze zestien, waren ’er in de Maand April,
toen ik naar dezelven zag, zeeven geftorven, dus nog neegen in t
leeven, van de veertig anderen daarentegen, welken in de Warme
Kamer geftaan hadden, waren ’er maar twee in ’t leeven, daarenteegen
achtendertig geftorven, van waar kwam nu deze meerdere fterfte, onder
diegeenen , welkeninhet warme Vertrek geweest hadden , invergely*
king der anderen, die de Winter koude hadden doorgeftaan? mynes
erachtens daar van daan, dat door de warmte zekerlyk hunne zweetgaten
geopend,.en de uitwaasfeming fterk bevorderd is geworden,
( h ) 2
ft
g a
'M
m
ü£
3
r y’
1
M:
? J t
m