
onder één, dat zeldzaam voorkomt, eene roodagtige Kleur heeft. Van dee-
ze Doubletten zyn ook Roozekleurige en bruine te vinden, ja die bvna wit
zyn. 1
Die van Fig. 5 , behoort tot het Geflagt der Porfeleinhoorens. Men vindt-
ze by R um p h iu s genoemd Gewolkte Jlgacite Kliphóoren en deswegen geeven wv
’er ook die benaamipg aan, Het uitfteekende fcherpe Puntje o f Topje dat
zy hebben, maaktze aanmerkelyk. De Grondkleur is blaauwagtig, zwaar
bruin gewolkt. 0 0 »
Gewolk-
Agaate
Kliphooren.
É É 5‘
Zwarte.
Dadel.
Fig. 6.
Knpp-
Tepelbakje.
Fig-7.
Onder de Dadels worden de genen die zwart zyn niet gering geagt, en inderdaad
de Glans, dien deeze Hoorens hebben, fleekt op den zwarten Grond
zeer a f, en maaktze fraay. Z y komen, zo wel als de voorgaande en volgende
, uit Ooltindie. °
W y hebben van het onderfeheid, dat ’er onder de Tepelbakken in de Ge-
Ralte plaats heeft , reeds gelproken. Sommigen hebben in ’t geheel geen Tepel;
in anderen is de Tepel van taamelyke grootte en grooter dan dat van
Fig. 2 , dezelve heeft; doch in weinigen vindt men die zo ongemeen groot
naar evenredigheid van het Lighaam van de Hooren, als in dat kleine van
2% . 7 : ’t welk wy deswegen Knop-Tepelbakje kunnen heeten. O f het een jon-
ge is , en o f m deeze Hoorens iets dergelyks als in de Kinderen plaats heeft
die hoe jonger hoe grooter van Hoofd zyn, naar het L y f gerekend, kan ik
niet verzekeren.
N e g e s - e n - T w i n t i g s t e P l a a t .
Die Doubletten, welke men Engelfche Zadels o f Tranfparanten noemt, zyn„
reeds m de voonge Deelen van dit Werk afgebeeld: doch van dezelven v e r - S f
fchiilen grootelyks de regte Poolfe Zadels, dat Doubletten zyn , die men zeer TA»!
m waarde houdt. Zulk een fraay Stuk deelen w y , in Fig. 1 , op deeze Plaat xxix.
mede. Het heeft nog merkelyk verkleind moeten worden, om daar plaats re****
kunnen vinden, De zyde, daar ’t Scharnier is , dat uit twee dergelyke R ioMK®
betjes, als in de Engelfche Zadels, beftaat, loopt byna regt. Daar is de Doublet
vry plat, doch naar den omtrek toe loopt zy bogtig, ’twelk ’er de fraay-
heid van uitmaakt en ’er den naam aan geeft. Van buiten heeft zy een fchoo-
ne donkerpaarfehe Kleur, hier en daar met eenen blaauwagtigen gloed of
weerfchyn, doch is daar Schilferig: van binnen heeft zy een dergelyk Paarlemoer,
doch is fomtyds aldaar ook meefl wit. Men vindt dikwils enkeldePaar-
len, en fomtyds troppen; ja ook wel eens, als ’t ware, een Snoer van valt-
zittende Paarlen in. De plaats, daar de Pees haare aanhechting gehad heeft is
ongevaar een Duim breed, ’t Zyn dikke lievige Schulpen, die het Paarlemoer
, met eenen zonderling gemengelden purperen W eerfchyn, zo dik hebben
dat men het tot verfcheide Werkftukken zou kunnen bezigen. Zelden komen zv
regt Doublet voor, J
M a Da