
T w EE-EN-T WINT I G S T E P L A A T .
Zwam Van de verfcheidenheid der Wormhuisjes, die men in Zee vindt, en on-
Worm- der de Conchyliën betrekt, bladz. 4 3 , in het Eerfte Deel, omftandig gefpro-
buis. ben hebbende, zuilen wy ten opzigt van deeze Dikke zwarte Wormbuh, op
v xu de teëenwoordig e P]aat > a,leen aanmerken, dat dezelve wegens haare dikte
’ aanzienlyk is en niet alleen op de zyden eenigermaate geplooid, maar ook
Fig* 1. aan het end Slakswyze gedraaid, hebbende eenen platten Voetfteun. Zodanig
eene vind ik nergens afgebeeld. -
Onder de Tooten heeft men niet minder verfcheidenheden, als reeds
E^ cf-opgemerkt i s , ten aanzien van de Kleur. Deeze. van Fig. 2 , zweemt veel
de Toot.naar de Schildpad-Tooten, doch wy zullen ’er liever den naam aan gee-
Fig. 2. ven van bruin gemarmerde, dewyl zy op een witten Grond fierlyk met bruine
Vlakken is getekend.
Hebreeu- Deeze van Fig...3 , voert, wegens de Tekening, die eenigermaate naar
ter'Toot''Hebreeufche Letters zweemt, den naam van Hebreeujche Letter-Toot, wyzen-
t)g' 3. ‘ de de Stippen, onder en boven de rijen,als de Accenten aan. Z y is in ’t
zwartagtig bruine byna, dat de Bafterd-Guineefche in ’t geele zyn, en komt
uit de Weftindiên , zo wel als de voorgaande.
Zwart Het kleine Hoorntje, van Fig. 4 , is aanmerkelyk, wegens zyne zwart
hoorênt bruine Kleur en witten z °om aan den Mond, wy noemen ’t een zwart Kink-
K.Fig.\.hmeMi e-
Brein Dat van Fig. 5. is een bruin Pennetje, van onderen vry dik, en aan de
Pennetje, wydfle gier witagtig gerand Deeze beiden zyn ook Weftindifche.
EtSopifch ^ ’ 's een EuroP*fc hP°(lhoorentje,, bruin geel van Kleur. Men kan
Poft bet, om ’ t verfchil te zien, met die van de voorgaande Plaat, o f ook met
hoórent- die van de tweede Plaat in ’t Eerfte Deel, vergelyken, alwaar reeds aange-
je.F/g.6.merkt is dat het Landflakken zyn, die daar in huisveften. De middelfte
krinkel ing is hier een weinig ingedooken.
D e e ze , van Fig. 7 , heeft, in tegendeel, den Top taamelyk verheven,
Bleek, byna gelyk in de gewoone Slakhoorens, waar van zy echter door de platheid
Carcai. verfcbüt; weshalve men ze onder de Carcallen kan betrekken. Ónder den
Fig. 7. bruinen heeft z y , aan den rand, een witten Band, die haar verfiert.
Zee-Na- Die foort van Dekzels, welke de meefte Hoorens fluiten, noemt men,
vei. als zy rond zyn , gelyk dee^e van Fig. 8, Zeenavel, o f Fenus-Navel. Wy heb-
Tis- • ben ’er op ’t end van ’t Eerfte Deel eenig gewag van gemaakt, toen wy van
de Schulpluikjes fpraken. Die van deezen aart, welke men Zee-Navels
noemt, zyn de dekzels van de Knobbelhoorens en Reufen-Ooren, weshalve
men hun vanontzaglyke grootte, en fomtyds wel een half V o e t, of daar omtrent,