
Rood
ftompje.
Fig. 8.
Wit getopt
Bo-
nelje.
Figi 9-
Agaate
Peer.
T ab.
XXIX.
* *
* *
Fig. I.
Vlaggetje.
Fig- 2.
dat deeze ook aan de binnenzyde van den Rand, gelykerwys de Zaagertjes,
met fyrte Tandjes is gekarteld, zynde ook van aanmerkelyke grootte.
Het Donbletje van Fig. 8 munt niet minder door de fierlykheid van zyne
Kleur uit, die ongemeen zagt en vloeijend Vermiljoen-rood is aan de Randen,
loopende verder als met Banden door de fyne Straalswyze Streepjes heen. Men
ziet in deeze Figuur uuidelyk het Kenmerk van de Stompjes , waar doordezel-
ven van de Zaagertjes, waar mede zy anders zo veel overeenkomft hebben,
verfcbillen; als zynde van binnen de Rand ook Zaagswyze gekarteld. In ’c
midden der holte heeft ieder Schulp van dit Doubletje een hoog paarfche
V la k , met eene roode daar nevens, die in de gladde witte Oppervlakte zeer
uitmunt, en hetzelve van anderen onderfcheidt.
Hebbende reeds aangemerkt, dat onder de Patellen eenige voorkomen, die
men, wegens de holle geftalte en rondheid van den T o p , Bonetten noemt,
zo moeten wy ten opzigt van deeze, in Fig. 9 , vertoond, alleen aanmerken,
dat zy den Top geheel Sneeuw - wit heeft, waar door zy van de meefte anderen
zig onderfcheidt. Voorts is de Kleur geelagtig bruin, doch met witte Ribbetjes
en Streepen, die als Straalen naar den Omtrek loopen, hebbende bet
witte van den Top een zwartachtig bruinen zoom.
N e g e n - en T w i n t i g s t e P l a a t .
In de verklaaring van de Agttiende Plaat in ’t Vyfde Deel deezes Werks is
wel van de Agaate Peeren gefproken, doch de regte Afbeelding van een der
fraaiflen was overgelaten voor Fig 1 van de tegenwoordige Plaat. Men ziet
’er de algemeene Peeragtige geflalte van deeze Hoorens uit, die taamelyk hoog
doch niet fpits getopt z yn , hebbende ook een maatigê en vry dikke S t a a r t z o
dat menze onder de Spillen moet plaatzen. Langs de Gieren zyn deeze Hoorens
met bruine Streepen gebandeerd. Voor ’t overige fpeelt op derzelver
Vleefchkleurige Oppervlakte een ongemeen fterke bruinroflè Kleur in dit
Exemplaar, doorgaans met aartige Wolken verdeeld, waar mede de Glans
van het polyiten zig paarende, door veele veranderingen haar de mengeling
der Tulpen doet nabootzen , >gelyk d’A r g e n v i l l e haar in ’t Fra'nfch niet
oneigen la Tulipe noemt: te meer, dewyl ’er ook voorkomen, die enkel rood,
geel of bruinagtig zyn. De afkomft van deeze fraaije Hoorens, die wel een
Vuift groot vallen, is uit Weftindie.
Deeze Hoorentjes, die niet zeer groot zyn, worden van fommigen ook
wel tot de Staaten Plaggen betrokken; doch zy verfchillen daar van niet alleen
in de Kleur, gelyk men uit vergelyking met de laatfte Plaat van het Eerfte Deel
kan oordeelen; maar ook, en wel inzonderheid, doordien zy aan de Sp il, by
de