
cruasiu)
trent, breed vindt. De eene zyde, hier naar ’t Oog gekeerd, is plat, en
roodagtig bruin, met een fpiraale draay, daar het Schulpdier aan vaft z i t ;
de andere, die naar buiten komt, is witagtig met eenig bruin groen of
blaauw gemengd, en rond verheven. Op Plaat XIX. van Rumphius ziet
men, hoe de Zee-Navel in de Hooren fluit, wordende door de Slak vry ver
ingehaald; want zy zyn doorgaans veel kleiner dan de uiterfte Mond ope-
ning van hunne Hoorn.
D r i ï -è n - T w i n u g s t e P l a a t .
In de Liefhebbery der Conchyliën zyn naauwlyks koftbaarer {lukken dan Ambonfe
de echte Ambonfche Wenteltrap, inzonderheid wanneer die van taamelyke groot- Wentel,
te , fcherp van Punt, ongefchonden, en fraay van Kleur is. Op de ïw in - vap.TAs.
tigfte Plaat van het Vierde Deel is ’er een afgebeeld, ongemeen hoog v a n ^ ï111.
Kleur, en anderhalf.Duim lang. Deeze van Fig. i , overtreft dezelve n o g fiv ft.
aanmerkelyk in grootte, doch is wat flaauwer van Kleur. Z y heeft de
langte van omtrent twee Duimen, en de zodanigen zyn honderdvyftig o f
tweehonderd Guldens waardig. Men heeft ’er in voorigen tyd, die wat
grooter en zeer mooy waren, zien verkoopen voor duizend Guldens. Van
het onderfcheid, dat ’er tuflchen deeze en andere Ooftindifche Wenteltrappen
plaats heeft, is voorheen gefproken. De onze houdt ongevaar de maat
van die Ambonfche, welke by R ü m ph iu s en V a l e n t y n zyn afgebeeld.
Op de Negen en Twintigfte Plaat van hot Vierde D e e l, vertoonden wy die Geflreep.
raare Hoorens, welke nu onlangs eerft van'de Malouines Eilanden, dieteMagel.
niet ver van de Straat van Magellaan leggen, zyn overgebragt. Sommigen
derzelven z yn , op den geelen Grond, fraay flingeragtig geftreept of met ÏÏJ°r™'
bruine Tekeningen; gelyk dit plaats heeft in die kleine van Fig. 2., welke
ook wat fpitfer van onderen o f aan den Mond is , en wat la.nger Punt heeft
aan den Top. Van fommigen worden zy tot de Buccina of Trompethoo-
rens betrokken.
Zekere Hoorntjes zyn ’er, die Bezaantjes o f Duifjes genoemd worden, g e -Gcitlar
lyk wy op bladz. 27., in ’t Eerfte Deel, hebben aangemerkt. Evenwel is ’er merd Juf-
eigentlyk tuflchen dezelven een kenbaar verfchil. Dat Hoorentje, aldaar fenje.
PI. 18. afgebeeld, is , wegens zype Vleugel, een Duifje: dat van de Twin-Fig.2,
tigfte Plaat Fig. 2. in ’t Derde Deel, een opgerold Bezaantje; doch op de
Dertiende Plaat van het zelfde Deel, Fig. 3 ., heeft men een Hoorentje, dat
eigentlyk den naam van Bezaantje voert, en vry veel overeenkomfl: heeft met
dat van Fig. 3. op deeze Plaat, ’t welk door zyne ongemeen fierlyke Marmering
uitmunt. Ik heb de zodanigen, ten minfte met die Tekening, nog
nergens afgebeeld gevonden. Wegens de vier Plooijen aan de Spil, behoort L 2 dit