
H O O R E N S e n S C H U L P E N . *5’
Z e s t i e n d e P l a a t .
De Voethoorens worden van ibmmigen met de Gebrade Peeren verward ,Voet-
doch deeze Afbeelding met die, welke in het Tweede Deel, PI. 7. fig. 2, 3,!}.°°ren'
voorkomen, vergelykende, zal men ’er een aanmerkelyk en zeer kenbaar on-x v f_
derfcheid in gewaar worden. Beiden, niettemin, worden zy van veelen tot fig. r.
de Kinkhoorens t’ huis gebragt; maar de Gebrade Peeren zyn van eene rond-
agtige geftalte, en de Voethoorens, in tegendeel, volmaakt driehoekig. De
Mond, die als het vlakke van den Voet nederlegt, maakt een der zyden uit,
van welker kanten de twee andere zyden af komen, die zig boven vereenigen,
en aldaar een verhevene Rug formeeren. De geheele Schaal is famengefteld
uit zeer verhevene dwarfe Ribben, tuflchen welken zig verfcheide Rimpels
verwonen. Deeze Ribben zyn, in de langte van de Hooren, bezet met ryën
van Knobbeltjes, waar van de grootften zig bevinden op den Rand van de eer-
fte winding, loopende de middelfte derzelven, op de Rug , in een ftompe
Punt uit. De volgende winding heeft een opftaande zoom, als een Kam met ">
drie Punten, midden op de Rug. De geheele Hooren is van eene bruinroode
Kleur, doch de Knobbels daar de Ribben, op de zyd - Vleugels, en in de ge-
dagteKam,uitkopen, zyn wit. De langwerpige Mond-Opening is ook wit. Zy
heefteen breedenzoom, en loopt uit in een Geutswyzen Bek, die de Staart
genoemd wordt van de Hooren. De Schaal is zeer dik en grof. Men vindt van
deeze Voethoorens die veel naar ’t bruine: men vindt ’er die naar ’t geele
trekken. Ook zyn ’er die minder van de Gebraden Peeren verfchillen dan de
tegenwoordigen. Zelden komen zy veel grooter dan deeze'voor.
Onder de kleine Porfeleintjes vindt men ’er, die by uitflek fraay zyn. Zo- Piflebed-
danig één is dat van Fig. 2, op deeze Plaat, hetwelke van de Franfchen Cloporte ie-
dat is Piflebed, genoemd wordt. Het is fierlyk glanzig bruin van Kleur, m e t^ ' 2‘
verheven witte flippen, als Zandkorreltjes, en heeft den Mond roodagtig.
Het kleine Hoorentje van Fig. 3. behoort tot de Voluuten, en men kan het, Bedelsar-
volgens fommigen, Bedelaartje heeten. Het heeft de Schaal dik en met bruine n’6-
Banden gedekt op eenen Sneeuw • witten Grond. F'e' 3‘
II. B. D Aan