
P. IV.
H O O R E N S e n s c h u l p e n . 9
E l f d e P l a a t .
Op de Tweede Plaat van het Eerfte Deel zyn Papieren Nautiluffen vertoond. Breed^
Dus noemt men, wegens de dunte van de Schaal, Hoorens, die in Se^a^eNautilus,
overeenkomen met de gewoone o f Dikfchaalige NautilulTen. Onder dezelve zyn Tab;<>
fommigen fmal gekield, die men deswegen Smal Gekielde noemt, waar v a n ^ ^
een fchoon Exemplaar het midden van die Plaat verfiert: fommigen breed gekield,
die men dus ook wel Breedruggen noemt. Van deeze Breed Gekielde is in
Fig. 2 , een klein Exemplaartje op die Plaat medegedeeld. Hier ziet men een
grooter van deezen aart, op welks Schaal de Ribben zig duidelyk openbaaren,
die krom naar den Omtrek loopen, alwaar deeze NautilulTen, zo wel als de
Smal Gekielde, haakswyze Puntjes hebben, die niet tegen elkander over ftaan.
Zodanigen, die zeer wyd gaapen, en dus niet alleen een foort van Ooren hebben,
maar in welken de Top een zeer blykbaare kromte inwaards maakt, worden
ï deswegen, in ’t Franfch wel le Perroquet geheten. Van het Dier, dat de
Papieren NautilulTen bewoont, is in ’t Eerfte D e e l, bladz. 3 , geiproken.
De Penhoorentjes van Fig. 2 en 3 , behooren tot de genen, die men Bajlerd■ Motini-
BiJTchops-Myters o f Monniken noemt. Van dergelyken hebben wy reeds op de1«"-^ ^
Derde en Vierde Plaat, in ’t Tweede Deel, de voorbeelden gezien. Deeze
vallen van veelerley Kleur en gedaante. Die van Fig. 2 is in 't ronde als met
een Snoer omtoogen en aartig bruin gevlamd, hebbende ook een breeden bruinen
Band en een witten Mond. Die van Fig- 3 heeft de Grondkleur uit rood
en wit gemengeld. De Oppervlakte is in de langte en overdwars zodanig uitgegroefd
, dat zy zig even als een fyn Roofterwerk vertoond.^ Voorts heeft zy
Ruitswyze bruine Vlakjes, op gelyke afftanden geplaatft, die haar nog meer
vertieren.
Die van Fig. 4 , ook tot de Penhoorens behoorende, munt niet zo zeer doorStaaten-
haare fyne Ribbetjes uit, welke haar in de langte doorloopen, als wegens P™-
hemelfchblaauwe en roode Banden, weshalve men haar Stnaten Vlag-Pen
noemt. De laatften beftaan uit flippen, als kleine Korreltjes, gelyk Kettingen
van Kraaltjes, op dubbele ryën,en hierom geeft men er ook wel den naam van
Patermjler aan.
III. D eel’ C Het