
H O O R E N S en S C H U L P Ê 'N .
tfven ’c zelfde heeft in veele Hoorens plaats, wier verfchillende geflalte men
doch niet toevallig zal oordeelen. E n , wanneer deeze Dieren, door Ouderdom,
zo dik en groot moeiten worden, als de genen, door welken de zogenaamde
Ofie-Darmen gefabriceerd worden, dan zouden zy in de voorige
Pypjes niet kunnen blyven, maar geheel nieuwe moeten maaken. Ik geloof,
derhalve, dat Wormhuisjes, die eene geheel verfchillende geltake hebben,
gelyk deeze, met een aartig Kegelswys puntje aan ’t end, wel van een der-
gelyk, doch niet van ’t zelfde Dier geformeerd worden, als de Hoenderdar-
men en anderen, die llegts gekrinkeld, o f als de Zandpypen, die byna regt
zyn, enz.
In Fig. 3 en 4 ziet men de Afbeelding der Schaal van een Z e e -D ie r , het Zee. Pi»
welke de Zee - Pijfebed, o f Oscabritm genoemd wordt. Het behoort tot het (f,bed-
Gellagt der Chitons van L in n /eus. Daar zyn ’er ook, die het FFahifcb Luisje
noemen, .doch deze benaaming is zeer oneigen. Anderen geeven ’er, wegens
de Schuitswyze geltalte, den naam van Zee - Bootje aan; doch dit heeft wee
derom, dewyl het verhevene de Rug uitmaakt, weinig eigenfehap. Deeze
Rug vertoont zig in Fig. 3, en de holte, welke het Dier bevat heeft, in Fig. 4.
De geheele Schaal is uit agt Rukken famengefteld, die, als breede Hoepels ge-
boogen , met hunne Enden zeer konftig fluiten in een dikken Zoom, welke
den Rand uitmaakt. V o o r ’t overige fchuiven zy llegts over elkander heen,
en dit maakt dat de Schaal zig gemakkelyk in de langte omkrommen kan. Op
die manier is ook dezelve van boven buigzaam. De zelfltandigheid gelykt naar
Schildpad: de Kleur is van- büiten graauw, doch van binnen fchoon blaauwag-
tig groen. Het D ie r , dat ’er in huis v e il, heeft de gedaante van een Slak, en
fchynt, even als de Schildpadden, aan de Schaal gehecht te zyn. Men vindt
deeze Zee - PilTebedden in Wellindie en aén de Franfche Kuil. Somtyds ko*
toen z y , in langte en breèdte, wel ëens zo groot ais de hier afgebeelde vóór.
To t het Gellagt der Zee - Ooren, waar van verfcheidene in dit Werk afge- Oordelp.
beeld zyn, behooren ook de Oorjlelpjes, die men insgelyks Melknapjes noemt.1®:
Deeze hebben de Draaijen aan den fop vry wat zigtbdarer, en de holligheid **
dieper dan de Zee-Ooren, toet welken zy anders in gellalte taamelyk overeenkomen
, dóch zy hebben geene Gaten aan den Rand. Men kanze als een mid.
delllag tulTchen de Nerieten en Zee-Ooren aanmerken. Gemeenlyk vallen zy
witagtig, doch ook lbmtyds geelagtig vaal van buiten, gelyk deeze, die ech-
D i ter