
78 V E R Z A M E L I N G v a n
men het Scharnier kan zien, en een gedeelte van de inwendige zyde, daar het
Schulpdier gezeten heeft, welke Zilverkleurig Paarlemoer is , en de buitenfïe
Oppervlakte paarfchagtig. Deeze Doubletten zyn gantfch niet gemeen.
Gegolfde Hier vertoonen w y , in Fig. 2 , eene Ne r ie t, die tot de Kamektjes van
R u m ph iu s behoort, welken hy dus noemt, om dat zy overdwars gefchilderd
zyn met zwarte Golven. Kamelot is een Stof, die men anders ook wel gewaterd
noemt , wegens de Golfagtige Streepen , daar in voorkomende. De
Mond van deeze Neriet, een weinig geelagtig in het witte , is aanmerkelyk
wegens zyne Tanden , die. zy zo wel aan de buitenfte als aan de binnenfte
Lip heeft: het welk men maar in weinige Nerieten aantreft. Haar Oppervlakte
is gegroefd met dertig Ribbetjes. Voorts heeft zy de algemeene Kenmerken
der Nerieten.
Geel. Deeze van Fig. 3 , kan men gevoeglyk, wegens de ongemeene geelheid van
NiSet. haaren Mond, Geelmond-Neriet tytelen. Het is zekerlyk die, welke G u a l -
Fig. 3. THiERi , op 'zyne Vierde Plaat, Letter H H , heeft afgebeeld, onder den
naam van Allergrootfte Rivier-Neriet, met een geelen Mond, aan de binnenfte
Lip zwartagtig : alleenlyk met dit verfchil, dat de zyne van buiten een
weinig geftreept en donker groenagtig i s ; de onze wit en glad van Schaal:
doch dezelve zou kunnen afgefleepen z yn , gelyk eenige overblyfzels fchynen
aan te duiden. Aan den Top heeft zy iets zonderlings, dat naamelyk het
Puntje is ingedooken, en een holle Draay maakt, ’t welk haar tot de Jongwer-
pende Neriet van L innpetis, die volgens R um ph id s een rooden of rosfen
Mond heeft, t’huis brengt.
Zwart De middelfte, in Fig. 3 , is een zwart bonte Neriet, van de Rugzyde ver-
Nerier toond. Deeze heeft den Mond zo wel Tandeloos en nog meer dan de naaft-
Fig. 4! voorgaande, wier binnenfte Lip een weinig gekarteld is. Z y komt zekerlyk uit
Ooftindie.
Gegrami- D e groote verfchillendheid der Tooten maakt , dat de Kenmerkei»
leerde van de byzQndere Soorten grootelyks door malkander loopen, en fehoon
KHmmen->er Hoofdfoorten zyn, die zig zeer duidelyk onderfcheiden, komen doch ge-
Leeuw. duurig middel&orten voor, die tot verfcheidene betrekking hebben. Zo over-
” f| 5- vloedig de Natuur in haare voortbrengzelen i s , zo weinig zyn wy in ftaat om
haar aan zekere Benaamingen te bepaalen. Daar zyn Tooten die men Klimmende
Leeuwen noemt, gelyk wy daar van op de Eerfte Plaat van ’t Tweede
en.