
-j® V E R Z A M E L I N G v a n
vallende , noemt men Wulken. Deeze benaaming zal van den Engelfchen
naam JVhelke afkomftig zyn. Het zyn volmaakte Kïnkhóorens, gelyk men uit
de gedagte Afbeelding, Fig. x , kan zien , hebbende, behalve de dwarfe Ribben
of Rimpels, verfcheide zoomen aan den Mond, door de geduurige aangroei-
■ jing veroorzaakt; doch de Kleur is altoos meer o f min rósagcig geel o f bleeker.
Donker blaauw, gelyk deeze, komen zy niet Natuurlyk voor, maar veranderen
dus, door in de Slyk of Modder te fterven, als wanner het bederf van ’t
doodeDier en de verrotting haar die Kleur byzet; zodanig zelfs, dat die blaaa-
w e Kleur zig ook van binnen vertoont. Het Dier, daar in zittende, is , wan*
neer het leeft o f frifch geitorven zynde, zuiver w it , en wordt dan van fom-
migen als eene Lekkerny, in ’t midden van de Zomer, veel in Zeeland gegeten.
Een grooter foort van Wulken, die meer naar de Tritons o f Trompethoorns
gelykt, wordt in de Noordzee gevifcht en is inzonderheid aan de Engelfche
Kuit gemeen.
Eijerttok- vier andere Afbeeldingen zyn gefchikt om de Eijerneften van fommigé
ken van Schulpdieren te verwonen. -Fig: 2, is de Eijerftok van een foort van Hooren,
j>fhulP- aan de Kuil van Virginie vallendé, die tot de Vygen behoort, volgens den
fif.a-S.Heer E l l i s . Dezelve maakt een Streng , welke geheel beftaat uit platte
Zaadhuisjes o f Doosjes, die aan een Snoer fchynen gehecht te zyn. Men heeft
in ieder van deeze Doosjes een menigte van jonge Hoorentjes gevonden vaè
eene zelfde Figuur, en dewyl een Streng, waar van flegts hier een klein gedeelte
vertoond wordt, doorgaans wel dertig zodanige Doosjes o f Huisjes bev
at, zo blykt, dat deeze Dieren zig fterk vermenigvuldigen. Het fchynt dat
deeze Eijerftok dus in zyn geheel uitgeworpen worde door de Moer-Slak, en
ieder Huisje heeft op zyde een Opening, door welke de jonge Hoorentjes,
als zy bekwaam zyn, daaruit kunnen kruipen, wordende dus geboren en opgevoed
zonder behulp van de Moer. Men vind deeze Eijerftokken dikwils
van een Voet en langer.
Aangaande de drie overige Afbeeldingen valt weinig byzonders op te merken.
Het fchynt dat Fig. 3 een droog en verfchrompeld Eijerneft z y , van de
gedagte Wulkhooren, in ’t midden van deeze Plaat vertoond, en Fig. j een
gedeelte van dergelyk Eijerneft, in een beter ftaat. Hier,vertopnen zig dui-
delyk de Blaasjes, uit welken zodanig een Eijerneft in zyn geheel beftaat. Men
vindt dezelven aan de Hollandfche Stranden, dikwils wel van grootte als een
o f