
H Q Q R E N; S E N - S C E N. iOJ
E en -e n ; D e r .t.i g s t e . P i/ a a t . ;
Dewyl ’er veele Hóoréns en Schulpen'zyn; geheel wit van Kleur, en die ■ Rytten-
derhalve; óp eenen 'witten' Grond niet behoorlyk kunnen vertoond worden iNautiL'.
zó hebben wy beüóptén, dezelven op een Bruinen Grónd, agler dit Zesde en
•l'aatfte Deel, aan ’t licht te geeven. ; . ■ ■ ,
•_ > _ . v,.,.. . . 1
Tab.--
Dus vertoont deeze Plaat een zeer fraay Stuk, dat van alle de Nautilusfen, xxx1, -
diè m ’t voorffe van het-Eerfte Deel van dit Werk en vervolgens iafgebeeld
zyrT, véYfcbilt’ -' Behalve de grove o f Dikfcbaaligc Nautilusfen, naamelyk, onT
der dèri Latynfchen naam van Nautilus cmfus bekend, die op de Eèrfte Plaat,
van ’t'Eèrfte;Deel vertoond is , en de Perfpeaief-Nautilus, op Plaat 22, 111
’ t Vièrdé Deel ,-jgepaarlemoerd voorkomende ; welke Nautilusfen men ook
Paarlemoer ■ Nautilusfen noemt, om dat zy door afhaaling van den buitenften
Kok zig laaten paarlemoeren : behalve deeze, zeg ik , zyn ’er Dmfcbacdige ^
die mét règt dén naam mogen voeren van Papieren Nautilusfen, om dat haar
Schaal byna zo dun is als Schryfpapier. Daar van is uitvoerig gefprokep, en
aangemerkt, dat men van deeze laatften Smalkielde vindt en Breedgekielde of
Bieedruggen, dié dóór de fmalte of breedte van de Kiel onderfcheiden worden.-
De Snialkielde zyn wei een Voet en daar over breed, doch de Breedruggeit
vailén niét zó groot! Op de Tweede Plaat in ’t Eerfte Deel ziet menze Jfeidepf
vertoond,' en op de Elfde Plaat in 't Vierde Deel eene Breedrug van ta a n »
lykë grpóttéi' Klaar, behalve' deeze, komen'er onder de Papieren Nautilusfen
voor, die ook' tot dè Breedruggen behoören en van aanzienlyke grootte
zyn, verfchillende van dezelven doordien de Ribben, die Straalsw.yzé naarden . . .
Omtreklóopén, gekarteld zyn met kleine Knobbeltjes, naar Rystkorrels ge-
lykende, en, dewyl de Schaal van deeze Nautilusfen Melkwit is vari-Kleur ,
zo heeft mén’ér den naam van Rystenbry - Nautilus aan fóegé eigend. -Van
binnen zyn' de Ribben holle Groeven en de Knobbeltjes maaken zo veel
Kuiltjes in dé binnenfte Oppervlakte van de Schaal. Naar den T o p toe zyn
dé Punten op dén Rand doorgaans graauw, en deeze Kleur ftrèkt zig daar een ^ .
weinig óver de Schaal: uit;' . Voor ’ f bverigé kan men van de Géffitlte beft uit
dé Afbeelding óordeeieri;: Stukken van deezen-aart, dié groot en 'gaaf z yn ,
worden' zeef gé-eftimeerd.; *
' . i ... T W eï