
XXVIII*
29
Jan andere Porfelein-Hoórens, en heeft de onderzyde geelagtig, niet zwart,
g e l y k de Slangekoppen; ook niet plat maar rond en de Mond-opening geheel
anders gefatzoeneerd. Zy valt vry groot en komt uit Ooftindie.
Dat het Land zo wel als de Zee Schulpdieren uitlevert, welke door de
fraaiheid van haare Schaal uitmunten, vertoont ons Fig. 3 , welke zo fierlyk
eefchakeerd is , dat d’Argenville. haar la Livrée, dat is de Livrey-Slak
noemt. Hy merkt aan, dat menze in Vrankryk op Heijen en op de Bergen
aantreft. L i s t e r vondtze in Engeland meelt op vogtige Velden. L in -
u-ffius geeft ’er den naam van Heelter- o f Boom-Slak aan. Van de Kleur
kan men uit onze Afbeelding oordeel vellen.
A g t - e n - t w i n t i g s t e P l a a t .
In de verklaaring der voorgaande Plaaten van 'dit Werk , hebben wy dui- Neptu-
delyk aangetoond, dat ’er een groot verfchil plaats heeft onder de zogenaam nus-
de Wormbuizen. Die. welke deeze Afbeelding, Fig. 1 , vertoont, hoewel
ook tot de Wormbuizen behoorende, verfchilt niet alleen van dezelven in 't xxviil
algemeen, maar ook van de Offe-Darmen in ’t byzonder, als ook van de*»*
Venus Schaften, door haare met Gaatjes als een Gieter doorboorde Kroon; Fis- *•
weshalve haar de Franfchen ÏAmfoir tytelen. Zy is bovendien byna regt,
en van zodanig eene Geltalte, dat w y ’er, in *t algemeen, den naam aan gee-
ven van Neptunus-Schaft■ Zy wordt van de Franfchen ook wel le Pinpeau de
Mer,. dat is Zee-Penfeel getyteld, om dat de Worm, die ’er' in-huisvelt, een
menigte van Draaden door de gedagte Gaatjes uitgeeft. Van welk gebruik
die Tekening van Knobbeltjes en Plooijen, onder den Krans, naar een met
een Doek bewonden Aangezigt gelykende , z y , is nog door niemand verklaard.
Dezelve echter ontmoet men in allé Neptunus-Schaften. Zy vallen zelden
langer, doch wel dikker en veel grooter van Krans o f Kroon dan deeze,
die ook een van de regtften is. Men zietze wel zeer'krom. Dewyl R u m -
ph iu s ’er niet van fpreekt, is *t onbekendj waar zy zig onthoudent vermoe*
delyk zullen zy met het dunlte End in ’t Zand Iteeken, en de gedagte Vezels
in ’t Water laaten zweeven. De Kleur is doorgaans geelagtig wit, doch men
vindt ’er ook die roodagtig o f Vleefchkleurig zyn.
In de Verklaaring der Zesde Plaat van het Eerlte Deel hebben wy om- Geaderde
ftandig gefproken van de zogenaamde Paufskroon, een Hoorn, die fierlyk
Bloedrood geïtippeld is op een witten Grond. Zy wordt dus genoemd, we- 2>
gens de Kroonswyze Punten op den Rand der Gieren, welken deeze ook
F 2 heeft,